ECLI:NL:RBDHA:2024:1795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.22278 en NL23.36168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Tadzjiekse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. Eiser had eerder verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, die zijn beroep kennelijk ongegrond had verklaard. De rechtbank hervatte het onderzoek en behandelde de zaak op 23 januari 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat zijn vrouw en minderjarige kinderen in Nederland een asielprocedure doorlopen en dat de scheiding van zijn gezin negatieve gevolgen zou hebben voor de kinderen. Daarnaast stelde hij dat hij medische behandeling nodig had die in Duitsland niet gegarandeerd kon worden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er in Duitsland sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure of dat zijn medische situatie een reden vormt om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren en dat Duitsland heeft gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 2 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22278 en NL23.36168

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer 2], eiser/verzoeker (hierna: eiser) (gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Tadzjiekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1985. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
Bij uitspraak van 14 september 2023 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Bij uitspraak van 16 november 2023 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van 14 september 2023 is komen te vervallen en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening
neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Verder is in deze zaak relevant dat Nederland bij Duitsland ook een verzoek om overname van de asielaanvraag van eisers echtgenote en kinderen heeft gedaan. Duitsland heeft dat verzoek afgewezen. De echtgenote van eiser en hun kinderen zijn daarom opgenomen in de nationale asielprocedure.
Wat vindt eiser?
6. Eiser verzoekt om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder doet eiser een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat zijn vrouw en minderjarige kinderen een asielprocedure in Nederland doorlopen. De staatssecretaris moet volgens eiser rekening houden met de impact van een langdurige scheiding op de kinderen. Verder stelt eiser dat hij onder behandeling staat voor longklachten en vindt dat verweerder om garanties aan Duitsland had moeten vragen, omdat het noodzakelijk is dat de medicatie en behandeling daar wordt voortgezet.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

7. Het uitgangspunt is dat verweerder ten opzichte van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit is slechts anders, als eiser erin slaagt aannemelijk te maken dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat asielzoekers bij overdracht een reëel risico zullen lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat Duitsland in het algemeen de verdragsverplichtingen niet nakomt. Ook eisers medische problemen zijn geen reden om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk in behandeling te nemen. Uit de medische stukken blijkt dat de behandeling die eiser ondergaat na vier maanden zal zijn afgerond. Eiser is in juni 2023 met de medische behandeling begonnen. In dit geval mag verweerder ervan uitgaan dat eisers medische behandeling al is afgerond. Eiser was niet op de zitting aanwezig om dit te weerspreken. Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken van een zodanige lichamelijke aandoening, dat overdracht aan Duitsland een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand zal opleveren. Hierbij is van belang dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verweerder ervan mag uitgaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbare kwaliteit als van die in Nederland worden geacht te zijn. Ook is relevant dat de Duitse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen en zijn de verdragen en Europese richtlijnen ook geldig ten aanzien van de asielprocedure in Duitsland. Bij voorkomende problemen betreffende de opvang- of
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
medische voorzieningen in Duitsland is het aan eiser om zich te beklagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) autoriteiten.
9. Ten aanzien van eisers beroep op artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt.
10. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening als de betrokkene op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Hij geeft hierbij toepassing aan paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.2
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdacht aan Duitsland. Eiser heeft enkel gesteld dat de kinderen afhankelijk zijn van beide ouders en een scheiding niet goed zal zijn voor hun ontwikkeling. Deze stelling is te algemeen van aard. Eiser heeft niet nader uiteen gezet of en welke zorgtaken hij verricht en heeft evenmin geconcretiseerd dan wel onderbouwd welke invloed een scheiding op het welzijn en de ontwikkeling van zijn kinderen zal hebben. Het overleggen van foto’s is hiertoe onvoldoende. Overigens is eiser eerder al vrijwillig gescheiden geweest van zijn kinderen toen de moeder met hen terugging naar Tadzjikistan. Eiser was niet op de zitting aanwezig om één en ander toe te lichten, zodat de omstandigheden van die vrijwillige scheiding – voor zover relevant – onduidelijk zijn gebleven.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat overdacht aan Duitsland in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris eisers asielaanvraag buiten behandeling mocht stellen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
14. Omdat er nu is beslist op het beroep, heeft eiser geen belang meer bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
15. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385 en 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2160.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 februari 2024

Documentcode: DSR33502841

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen hoger beroep of verzet open.