ECLI:NL:RBDHA:2024:17905
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, zodat hij bij zijn echtgenote kan verblijven. De aanvraag is op 2 augustus 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn voor het nemen van een besluit is echter verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eiser heeft de minister op 4 juli 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 16 augustus 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn kan opleggen. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van de termijn tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. Eiser heeft ook recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, die door de rechtbank zijn vastgesteld op respectievelijk € 437,50 en € 187. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2024 en openbaar gemaakt.