ECLI:NL:RBDHA:2024:17876
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, voor verblijf bij haar echtgenoot. De aanvraag is ook gedaan voor de kinderen van eiseres en haar echtgenoot. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De aanvraag is op 8 januari 2024 ingediend en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum 7 juli 2024 was. Eiseres heeft verweerder op 10 juli 2024 in gebreke gesteld en op 6 september 2024 het beroep ingesteld, dat tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder op om binnen twee weken na deze uitspraak een besluit bekend te maken. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere beslistermijn kan opleggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 437,50 aan eiseres, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187.