ECLI:NL:RBDHA:2024:17866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
NL24.39036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een herhaalde asielaanvraag van een Armeense nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Armeense nationaliteit, heeft op 11 september 2024 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 28 september 2024 als niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die relevant zijn voor de beoordeling van de herhaalde asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overgelegde documenten niet relevant zijn en dat de asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39036
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V nummer] ,

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers), en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. H. Toonders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Armeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft op 11 september 2024 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 september 2024 deze aanvraag in de algemene asielprocedure niet- ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. R.E.J.M. van den Toorn als waarnemer van de gemachtigde van eiser, A. Avakyan-Gouloyan als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van eisers herhaalde asielaanvraag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Zaak NL24.39037
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 29 januari 2024 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 24 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister heeft niet geloofwaardig geacht dat eiser uit Nagorno-Karabach komt. De minister acht geloofwaardig dat eiser de militaire dienstplicht niet heeft vervuld, maar uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij daarom gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Het is niet aannemelijk dat eiser een boete moet betalen vanwege het niet vervullen van de dienstplicht. Uit eisers verklaringen blijkt niet van onoverkomelijke gewetensbezwaren, noch dat sprake zal zijn van een onevenredige bestraffing. De minister acht van belang dat in Armenië een alternatieve dienstplicht mogelijk is. Ten slotte is Armenië een veilig land van herkomst en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn gemengde afkomst problemen te verwachten heeft in Armenië.
3.1.
Eiser is op 28 mei 2024 in beroep gegaan tegen deze afwijzing. (De gemachtigde van) eiser heeft dit beroep op 12 juni 2024 ingetrokken.
3.2.
Op 11 september 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij vindt dat er geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. De verklaringen van eiser, namelijk dat hij geen burger van Armenië is en niet in militaire dienst wil treden, omdat dit tegen zijn religie is en anderen geen pijn wil doen, zijn elementen die al zijn beoordeeld in de eerdere asielprocedure. Ook eisers verklaringen over de militaire dienst en de vrees voor vervolging zijn eerder beoordeeld. De minister wijst de asielaanvraag af op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De minister vindt verder dat eiser deze aanvraag enkel heeft ingediend om de uitzetting te vertragen of te voorkomen. Daarom mag eiser de behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening niet in Nederland afwachten.2
3.3.
Eiser stelt in zijn gronden van beroep dat de minister de asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er zijn wel nieuwe relevante elementen of bevindingen. Eiser voert aan dat het ingestelde beroep tegen de afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag buiten zijn medeweten is ingetrokken door zijn toenmalige gemachtigde. Eiser doet een beroep op artikel 46 van de Procedurerichtlijn, nu hem buiten zijn schuld om een rechtsmiddel is onthouden.
4. De minister heeft een vlucht voor eiser geboekt om eiser op 21 oktober 2024 uit te zetten naar Armenië.
5. Eiser heeft op 20 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. De rechtbank merkt de gronden van bezwaar tegen de feitelijke uitzetting aan als aanvullende gronden van beroep.
2 Artikel 3.1, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.1.
Eiser stelt dat hij als burger van Nagorno-Karabach na opheffing van deze enclave als ontheemd is aan te merken. Eiser heeft zich niet gemeld voor de militaire dienstplicht omdat hij in Europa verbleef. Als gevolg daarvan staat hem in Armenië detentie te wachten.
Eiser heeft op 22 oktober 2024 nog de volgende documenten overgelegd:
- een schoolcertificaat in de Franse taal;
- een asieldocument in de Franse taal;
- twee onbekende documenten in de Armeense taal;
- een geboorteakte van de kinderen van zijn broer in de Franse taal;
- een trouwakte van zijn ouders in de Franse taal;
- Franse documenten die zien op de identiteit van eisers broer;
- een Frans zorgpasje;
- asieldocumenten van eisers ouders in de Franse taal;
- een gezondheidsdossier in de Franse taal;
- een brief van het Openbaar Ministerie (OM) in Armenië van 7 oktober 2024 en een vertaling daarvan door een beëdigde vertaler.
6. Uit de brief van het Armeense OM volgt dat het OM op 15 september 2024 documenten heeft opgesteld tegen de dienstplichtige [eiser] (geboren op [geboortedatum] - 1999) wegens ontduiking van de militaire dienst. Hij is inwoner van het dorp [plaats] , regio [regio] , van de Republiek Nagorno-Karabach (RNK). Hij heeft geen vaste verblijfsplaats in de Republiek Armenië. De aangespannen strafzaak is inmiddels naar de opsporingsdienst van de Republiek Armenië gestuurd. Er is een bevel uitgevaardigd om [eiser] te vervolgen en te arresteren.
7. De minister heeft op 20 oktober 2024 de uitzetting geannuleerd, onder toezegging dat binnen twee weken uitspraak volgt op het beroep van eiser.
De standpunten van partijen op zitting
8. Zoals gezegd heeft eiser op 22 oktober 2024 een aantal stukken overgelegd, maar heeft deze stukken niet verder toegelicht. Eiser heeft tijdens de zitting zelf toegelicht dat uit de Franse stukken volgt dat hij is geboren in Nagarno-Karabach. Verder heeft eiser toegelicht dat uit het bericht van het OM blijkt dat hij inwoner was van de Republiek Nagarno-Karabach en dat hij door het OM wordt vervolgd voor het ontduiken van de militaire dienstplicht.
9. De minister heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat de overgelegde stukken weliswaar nieuw zijn, maar dat deze stukken niet relevant zijn. Volgens de minister zijn deze stukken niet authentiek, en het zijn geen identificerende documenten. Ook is volgens de minister de bron van de documenten onvoldoende duidelijk, zodat het onduidelijk is waarop is gebaseerd wat de geboorteplaats van eiser is. De minister vindt het vaag hoe eiser aan het bericht van het OM is gekomen. Eiser is niet eerder opgeroepen voor de dienstplicht, een medische keuring of voor het volgen van een training en legt nu plotseling het bericht van het OM over. Ook dit bericht is niet authentiek, want het is een kopie. De minister verwijst naar het Thematisch Ambtsbericht Armenië van januari 2023 waaruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige bestraffing indien iemand te maken krijgt met strafrechtelijke vervolging vanwege het niet melden voor de militaire dienst. Bovendien heeft eiser volgens de minister geen onoverkomelijke gewetensbezwaren
vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Dat eiser een Jehova’s Getuige is acht de minister niet geloofwaardig.
Het oordeel van de rechtbank
Het toetsingskader
10. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende aanvraag bestaat uit twee fases.3 In fase één dient de minister te onderzoeken of er nieuwe elementen of bevindingen naar voren zijn gebracht. In fase twee dient de minister te beoordelen of deze nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling voor internationale bescherming in aanmerking komt. Dit staat in artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Dit artikel is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Daarin staat dat het erom gaat of nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 15 september 20224 heeft geoordeeld kent de Nederlandse wetgeving dus een minder streng ontvankelijkheidscriterium dan is neergelegd in de Procedurerichtlijn. Daarom dien de minister in fase twee te beoordelen of de door eiser overgelegde documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Zijn de nieuw overgelegde stukken relevant?
11. De rechtbank wijst allereerst op artikel 83 van de Vw waaruit volgt dat er in asielzaken sprake is van een ex nunc toetsing. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling daarom alle door eiser overgelegde stukken van na het bestreden besluit.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de overgelegde stukken nieuw zijn. In geschil is de vraag of de nieuwe stukken relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.
11.2.
De rechtbank overweegt dat uit het bericht van het OM van Armenië kan volgen dat eiser inwoner is van het dorp [plaats] , van de Republiek Nagorno-Karabach. De minister heeft eisers herkomst in de eerste asielprocedure niet geloofwaardig geacht. Het bericht van het OM van Armenië kan derhalve dienen om eisers afkomst aannemelijk te maken. Eiser stelt immers dat hij in Armenië problemen heeft vanwege zijn afkomst, terwijl de minister die afkomst niet geloofwaardig heeft bevonden in de eerste procedure. Deze problemen raken aan de gronden voor asielverlening. De vraag of eisers afkomst uit Nagorno-Karabach vervolgens ook moet leiden tot inwilliging vindt pas plaats in de tweede stap van de beoordeling. Op zitting heeft eiser toegelicht hoe hij aan het document van het OM is gekomen. Eiser heeft via zijn ouders, die in Frankrijk wonen, een Armeense advocaat ingeschakeld om onderzoek te doen naar wat er in Armenië over eiser te vinden is. De Armeense advocaat heeft vervolgens het bericht van het OM ontvangen. In tegenstelling tot het standpunt van de minister, is de rechtbank van oordeel dat het niet vaag is hoe eiser aan dit document is gekomen. Dat eiser eerder geen oproepen heeft gekregen van het OM in het kader van de militaire dienstplicht is naar het oordeel van de rechtbank ook niet onlogisch,
3 Zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478 (arrest LH) en de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
want eiser woonde niet in Armenië, maar vanaf zijn 14e jaar in Europa. De rechtbank ziet daarin dan ook geen reden om op voorhand geen waarde te hechten aan dit document. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het geen origineel (authentiek) document is. De rechtbank wijst daarbij op het arrest LH waaruit volgt dat elk document dat door de verzoeker ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming is overgelegd, moet worden beschouwd als een element van dat verzoek waarmee rekening dient te worden gehouden overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2011/95, zodat het feit dat dit document niet kan worden geauthentiseerd of dat er geen objectief verifieerbare bron is, als zodanig niet kan rechtvaardigen dat een dergelijk document wordt uitgesloten van de behandeling waartoe de beslissingsautoriteit dient over te gaan overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2013/32. Eiser heeft ter zitting ook toegelicht dat het originele document naar hem is opgestuurd, maar dat het te kort dag was om dit te ontvangen vanuit Armenië.
11.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het document niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van eisers herhaalde asielaanvraag. De minister heeft de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als niet-ontvankelijk.
Zijn de gewetensbezwaren in het kader van eisers geloof een nieuw element of bevinding?
12. Eiser heeft in zijn gehoor ‘opvolgende aanvraag’ verder verklaard dat hij een Jehova’s Getuige is. Eiser stelt dat hij vanwege zijn geloof gewetensbezwaren heeft om te dienen in het leger. De rechtbank stelt vast eiser in zijn eerste asielprocedure niet heeft verklaard dat hij een Jehova’s Getuige is. De minister heeft echter in het bestreden besluit in het geheel niet beoordeeld of met deze verklaring van eiser sprake is van een nieuw element of bevinding. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat deze verklaring niet geloofwaardig wordt geacht, omdat de verklaring tegenstrijdig is met eisers eerdere verklaringen en daarom niet relevant is. De rechtbank stelt vast dat deze beoordeling door de minister niet volgt uit het bestreden besluit, noch het voornemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de besluitvorming ook op dit punt in strijd is met het motiveringsvereiste en de minister de asielaanvraag ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank gaat niet mee in het verzoek van de minister om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten door de Afdelingsuitspraak van 9 november 20165 naar analogie toe te passen. De minister heeft in dit geval namelijk in het geheel geen inhoudelijke beoordeling verricht van de asielmotieven, maar de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dat is een geheel andere situatie dan die waarin een asielaanvraag ten onrechte is afgedaan als kennelijk ongegrond, maar er wel een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van de asielmotieven.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de
aanvraag te nemen. Dit omdat de zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van de aanvraag van eiser.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 september 2024;
  • draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.