ECLI:NL:RBDHA:2024:1785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.34089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de toegankelijkheid van zorg in Noord-Irak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht en is vrijgesteld van griffierecht. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is, waarbij zij de argumenten van eiser over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van zorg in Noord-Irak heeft gewogen. Eiser stelt dat de benodigde zorg niet beschikbaar is en dat hij niet in staat is om de zorg te bereiken vanwege zijn psychische problemen en de situatie in Noord-Irak. De rechtbank concludeert echter dat de zorg in Noord-Irak beschikbaar is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de zorg niet kan bereiken of betalen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de zorg niet toegankelijk is, en dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank bevestigt dat het bestreden besluit van verweerder geen schending van artikel 8 EVRM inhoudt, aangezien eiser afkomstig is uit Noord-Irak en daar de meeste van zijn leven heeft gewoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34089
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
3. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser is wegens betalingsonmacht voorlopig vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
4. De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde en mr. I. Kolev, voormalig gemachtigde van eiser, de heer Z. Karem als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Voorgeschiedenis en procesverloop

5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met aanzienlijke psychische problematiek kampt. Dit blijkt uit de medische stukken die door eiser ingebracht zijn.
6. De huidige procedure begint met het BMA-advies van 13 juni 2022. Na reactie hierop van de zijde van eiser is op 21 juli 2022 een afwijzende beschikking geslagen. Daartegen is door eiser bezwaar gemaakt. Over (de situatie in) Noord-Irak is er op 23 december 2022 een aanvullend BMA-advies uitgebracht. Uit beide BMA-adviezen volgt dat de benodigde zorg en medicatie voor eiser in (Noord-)Irak aanwezig zijn en dat deze omstandigheden het ontstaan van een medische noodsituatie (op korte termijn) kunnen voorkomen. Namens eiser is per brief gereageerd op het aanvullende BMA-advies.
7. In oktober 2023 heeft de gemachtigde van eiser aan verweerder medegedeeld dat er sinds april 2022 geen verandering in de medische toestand van eiser is opgetreden. Vervolgens heeft een hoorzitting plaatsgevonden en vervolgens is negatief op het bezwaar van eiser beslist.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
8. Eiser heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank beoordeelt of verweerder ervan mocht afzien om aan eiser (verder) uitstel van vertrek te verlenen. Deze beoordeling zal plaatsvinden aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiser
11. Partijen zijn – kort samengevat - verdeeld over of het BMA-advies als basis voor de besluitvorming door verweerder kan dienen en of de door eiser benodigde zorg in Noord- Irak feitelijk beschikbaar is.
De toegankelijkheid van zorg is volgens eiser ook een probleem. Dit wordt bemoeilijkt door zijn gebrek aan zelfredzaamheid. Op grond van jurisprudentie had verweerder dit gegeven bij de beoordeling moeten betrekken. Ook stelt eiser dat de feitelijke toegankelijkheid van zorg verder wordt beperkt door gebrek aan geld, het feit dat familie geen mantelzorg kan verlenen en moeilijke bereikbaarheid van zorg(instellingen) door de (veiligheids)situatie ter plekke. Eiser meent dat de bewijslast ten onrechte bij hem wordt gelegd. Verder meent hij dat ten onrechte niet is getoetst aan artikel 8 EVRM is en daarmee in strijd is gehandeld met WI 2023/12.
Volledigheid en inzichtelijkheid BMA-advies
12. Eiser stelt dat blijkens medische informatie mantelzorg aan hem wordt verleend maar dit gegeven is niet (kenbaar) betrokken in het BMA-advies terwijl het BMA-protocol dat wel voorschrijft. Ook wordt volgens eiser op de website van
Faruk Medical City(FMC) niets vermeld over het bestaan van een afdeling psychiatrie. Verweerder moet daarom volgens eiser aantonen dat de noodzakelijke behandeling ook daadwerkelijk bestaat. Ook is er in het BMA-advies geen aandacht besteed aan een fysieke overdracht, terwijl dit volgens protocol en jurisprudentie wel moet in verband met de suïcidaliteit van eiser.
13. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser aanvoert over mantelzorg berust op een onjuiste lezing van de door hem overgelegde medische informatie. Gelet op de bewoordingen in het plan van aanpak van 15 april 2022 is mantelzorg pas aangewezen “
bij psychische decompensatie”. Er is geen sprake meer van 24-uurs toezicht op signalen van gevaar waarover het plan van aanpak van 6 augustus 2021 nog sprak. Nu medicatievoorziening gebeurt door middel van een baxterrol, is eiser ook daarvoor blijkens het meest recente plan van aanpak niet aangewezen op mantelzorg. Ook blijkt niet dat mantelzorg een essentieel onderdeel is van de huidige medische behandeling. Dit is relevant gelet op het BMA-protocol (onderdeel 3.1.2). Naar het oordeel van de rechtbank hoefde BMA daarom in het medisch advies niet in te gaan op mantelzorg. Van een onzorgvuldige wijze van totstandkoming van het BMA-advies is daarom geen sprake.
14. Ten aanzien van de fysieke overdracht heeft BMA duidelijk aangegeven onder welke voorwaarden eiser kan reizen. Vooral begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige en voldoende medicatie voor, tijdens en na de reis zijn het belangrijkste. Op dit punt valt niet in te zien waarom het BMA-advies niet volledig en inzichtelijk zou zijn. Voor zover eiser betoogt dat verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden omdat er sprake zou zijn van een reëel of hoog ingeschat risico op suïcide als gevolg van uitzetting, is de rechtbank van oordeel dat dit laatste niet volgt uit de overgelegde medische informatie. Uit het plan van aanpak van 15 april 2022 volgt dat de toestand van eiser redelijk gestabiliseerd is en zijn stemmingsklachten zijn afgenomen. Dat geldt ook voor de dissociatieve klachten. Ook heeft eiser sinds eind 2021 geen destructief of suïcidaal gedrag vertoond
.
Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond niet.
Beschikbaarheid en toegankelijkheid van zorg
15. Eiser stelt dat uit de door BMA bedoelde informatie niet blijkt dat de voor hem noodzakelijke (psychiatrische) zorg daadwerkelijk beschikbaar is. Hij kan dit niet afleiden uit de verstrekte informatie/website. Ook stelt hij dat de zorg in Noord-Irak voor hem niet toegankelijk is vanwege reisafstand, zijn familiesituatie, de politieke situatie, zijn gebrek aan zelfredzaamheid en de eisen die aan (her)vestiging in Irak worden gesteld.
16. Voor zover eiser twijfels uit over de beschikbaarheid van dringend noodzakelijke zorg in (Noord-)Irak, volgt de rechtbank eiser hierin niet. De website van FMC1 vermeldt dat psychiatrie beschikbaar is als
outpatient clinic.2 De website bevat onder meer de volgende tekst: "
Psychiatry clinic is for specialized psychiatric, mental health conditions and disorders. It has services for Geriatric, General Adult Psychiatric and mental health issues, Child and Adolescent conditions. Services involve both psychological and pharmacological approach and management as outpatient and inpatient setting”. Dat de informatie onjuist of onvolledig is, is niet aannemelijk gemaakt of anderszins gebleken. BMA heeft wel zelf vastgesteld dat er geen psychiatrisch verpleegkundige aanwezig is, maar dat met de aanwezigheid van psychiater, psycholoog en psychotherapie behandeling voor de aandoeningen van eiser aanwezig is. Er is geen informatie op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze conclusie niet houdbaar is, mede gelet op de bereikte stabiliteit
1. [website]
2 [website]
na afstemming van medicatie op de diagnose bipolaire stoornis. Verweerder mocht het BMA-advies ook op dit punt aan zijn beslissing ten grondslag leggen.
17. Ten aanzien van de toegankelijkheid van zorg geldt het beoordelingskader zoals dat in de Europese en nationale jurisprudentie is ingevuld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) - ook na het Cannabisarrest3 van 22 november 2022 - is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat, als deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit hoeft geen
‘clear proof’te zijn. Dit betekent dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken wat de kosten van de behandeling zijn in het land van herkomst of land van terugkeer. Vervolgens is het aan de vreemdeling, als hij stelt dat de behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, om dat aannemelijk te maken. Als de vreemdeling aan deze bewijsmaatstaf heeft voldaan, dan is het aan verweerder om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen.
18. Gezien dit beoordelingskader is het allereerst aan eiser om aannemelijk te maken dat de zorg voor hem niet toegankelijk is en niet aan verweerder om te bewijzen dat het voor eiser wel toegankelijk is. De desbetreffende grond van eiser slaagt dus niet. Ook niet na verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 27 oktober 2022.4 Hierin is de algemene regel van verdeling van de bewijslast bevestigd, maar in dat individuele geval niet toegepast. Anders dan in dat geval, is er bij eiser geen sprake van (een combinatie van) complexe lichamelijke en geestelijke problematiek, die meerdere soorten behandeling en medicatie vergt. Daarnaast heeft BMA in eisers’ geval niet gesteld dat verweerder moet beoordelen of het steunsysteem voor eiser feitelijk aanwezig is. In zoverre is de mate van zelfredzaamheid van eiser niet als van doorslaggevend belang beoordeeld. Daarenboven heeft eiser meerdere familieleden in Noord-Irak, is hij niet van gevorderde leeftijd en hoeft hij veel minder ver te reizen. Verder blijkt uit de medische informatie dat door de medicatie inmiddels stabiliteit is bereikt. De situatie is al met al niet vergelijkbaar met het door eiser bedoelde geval.
19. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de zorg voor hem niet toegankelijk is. Hij heeft niet onderbouwd waarom hij de zorg niet kan betalen en de reis tussen Suleymaniya en Erbil niet kan maken, eventueel met begeleiding van familie. Hij gaat niet in op zaken zoals vervoermiddel(en), kosten van de reis, duur van de reis et cetera. De afstand en de wegsituatie (deels onverhard) is onvoldoende om te voldoen aan de (hoge) eisen die de jurisprudentie op dit punt stelt. Verder is ook niet aannemelijk gemaakt dat de in Noord Irak wonende familieleden eiser niet (financieel) zouden kunnen helpen of begeleiden tijdens een reis. Ook blijkt niet uit het door eiser aangehaalde ambtsbericht van november 2023 dat de politieke situatie, meer in bijzonder de spanningen tussen PUK en KDP, zwaarwegende gevolgen heeft voor het reizen tussen Erbil (KDP-gebied) en Suleymaniya (PUK dominant). Zo eiser (en zijn familie) er toch voor zou(den) kiezen dat wonen in Suleymaniya voor eiser te verkiezen is, kan niet op basis van informatie uit het ambtsbericht worden geconcludeerd dat dit voor eiser, die van Koerdische afkomst is, onmogelijk is.
3 HvJEU 22 november 2022, (C-69/21), ECLI:EU:C:2022:913.
20. De beroepsgronden over bewijslastverdeling, beschikbaarheid en toegankelijkheid van zorg, slagen niet.
Geen toets 8 EVRM in strijd met WI 2023/12
21. Eiser wijst in beroep op het bepaalde in WI 2023/12 (onderdeel 6a) waarin is bepaald dat verweerder een toets aan artikel 8 EVRM dient te doen alvorens een terugkeerbesluit te nemen.
22. De rechtbank stelt vast dat er al in april 2019 een terugkeerbesluit is genomen. Dit terugkeerbesluit is genomen in de eerste asielprocedure van eiser. Dit is nog steeds van kracht. Verweerder heeft zich met de nadere toelichting in het verweerschrift op goede gronden op het standpunt gesteld dat van strijd met art. 8 EVRM door het thans voorliggende besluit geen sprake is. Het dossier biedt geen redenen om schending van artikel 8 EVRM aan te nemen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat alleen het ondergaan van medische behandeling onvoldoende is om schending van het privéleven aan te nemen. Daarbij komt dat in dit geval behandeling van eiser in Noord-Irak beschikbaar is. Eiser is uit Noord-Irak afkomstig en heeft daar het overgrote deel van zijn leven gewoond. Overigens blijkt uit de medische informatie dat hij in Irak ook eenmaal opgenomen is geweest. Ook is niet gebleken dat zijn familieleden die daar wonen hem niet kunnen helpen als dat nodig is. Verweerder concludeert gezien het vorenstaande terecht dat het bestreden besluit geen schending van artikel 8 EVRM inhoudt.
23. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. De door eiser daartegen gerichte beroepsgronden slagen niet. Er is geen sprake van motiverings- of zorgvuldigheidsgebreken. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
08 februari 2024

Documentcode: [documentcode]