ECLI:NL:RBDHA:2024:17815
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van geen rechtmatig verblijf op grond van Unierecht en de verwijderingsmaatregel
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de minister van Asiel en Migratie dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. De minister heeft dit vastgesteld in een primair besluit van 15 augustus 2023, en het bestreden besluit van 23 april 2024 bevestigt deze vaststelling. Eiser, een Poolse nationaliteit, is in Nederland gekomen om te werken, maar is werkloos geraakt en leidt een zwervend bestaan. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, aangezien hij langer dan drie maanden in Nederland verblijft zonder werk of voldoende middelen van bestaan. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat de verwijderingsmaatregel disproportioneel is, en concludeert dat de minister de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.