ECLI:NL:RBDHA:2024:17812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23.13464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende binding met land van herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 19 mei 2023, en het bezwaar daartegen werd op 26 oktober 2023 eveneens afgewezen. Eiser, geboren in 1981 en van Marokkaanse nationaliteit, had de aanvraag ingediend om zijn zus te bezoeken. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij na zijn verblijf in Nederland tijdig zal terugkeren naar Marokko. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond. Eiser heeft weliswaar twee minderjarige kinderen en een moeder in Marokko, maar de rechtbank concludeert dat hij niet de zorg voor zijn kinderen heeft en dat er geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen zijn die hem dwingen om terug te keren. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat hij een substantieel inkomen heeft als taxichauffeur.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar, waardoor het horen van eiser niet noodzakelijk was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23.13464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [naam] (referente), dhr. A. Caaliou als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 9 mei 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de afgifte van een visum voor kort verblijf voor het bezoeken van zijn zus, de mevrouw [naam] (referente). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en niet kan worden vastgesteld dat eiser na zijn verblijf in Nederland tijdig zal terugkeren naar Marokko nu hij zijn economische en sociale binding met Marokko niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het doel van het voorgenomen verblijf is een familiebezoek en bij de aanvraag en in bezwaar is door middel van twee geboorteaktes de familieband voldoende aangetoond. Verder stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat er vestigingsgevaar is. Eiser heeft sociale binding met Marokko, wat blijkt uit het feit dat eisers twee minderjarige kinderen en op leeftijd zijnde moeder van eiser in Marokko verblijven. Eiser betaalt maandelijks alimentatie aan zijn ex-partner en zijn kinderen verblijven drie dagen per week bij hem. Daarnaast blijkt de economische binding met Marokko uit het feit dat eiser werkt als taxichauffeur in Marokko en hij een eigen woning heeft. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd had verweerder niet mogen afzien van horen in bezwaar. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 6 juli 2022. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. De rechtbank overweegt dat het aan de aanvrager van een visum is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, van de Visumcode van toepassing is. [2] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
Vestigingsgevaar
6. Voor de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toetst verweerder de sociale en economische binding van de aanvrager met zijn land van herkomst. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Marokko dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
Sociale binding
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de sociale binding van eiser gering is gebleken. Eiser is gescheiden en niet is aangetoond dat hij de zorg draagt over de minderjarige kinderen of dat zijn kinderen hun hoofdverblijf bij eiser hebben in Marokko. Eiser heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zorg- en opvoedtaken verricht. Hoewel referente ter zitting heeft aangegeven dat de Marokkaanse rechtbank een voogdijuitspraak heeft gedaan, waar een en ander uit zou blijken, heeft zij deze uitspraak niet overgelegd. Bovendien verklaart referente dit pas in beroep, waardoor verweerder hiermee geen rekening heeft kunnen in de besluitvormingsfase. Ten aanzien van de moeder is niet gebleken dat eiser een bijzondere zorgplicht dan wel een verantwoordelijkheid heeft die het gebruikelijke overstijgt. Verder is niet gebleken dat eiser zorg heeft voor andere familieleden of in staat is om hen te onderhouden. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiser zouden dwingen tijdig naar het land van herkomst terug te keren.
Economische binding
6.2.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende economische binding heeft met Marokko. Eiser heeft met de overgelegde stukken niet aangetoond dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt en op basis hiervan economisch gebonden is aan Marokko. Eiser heeft met de overgelegde stukken niet aangetoond dat hij daadwerkelijk werkzaam is als taxichauffeur. Verweerder stelt niet ten onrechte dat uit de bankverklaring en bankafschriften niet blijkt waar het eindsaldo op gebaseerd is en dat de documenten geen informatie bevatten over stortingen en opnames. Niet is te herleiden dat de stortingen voortkomen uit werk. Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat het bezitten van een woning niet hoeft te worden aangemerkt als voldoende onderbouwing van de economische binding, omdat fysieke aanwezigheid daarvoor niet is vereist en de woning ook verkocht kan worden.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiser een zodanige sociale en economische binding heeft met Marokko dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
6.4.
Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking.
6.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de gemachtigde van eiser ter zitting naar voren gebracht dat de rechtbank in Marokko een uitspraak heeft gedaan over de voogdijregeling en dat eiser alimentatie betaalt. De rechtbank overweegt dat dit stukken zijn die wellicht de sociale binding met het land van herkomst hadden kunnen onderbouwen. De rechtbank geeft daarom eiser ter overweging mee om bij een eventuele volgende aanvraag deze stukken, evenals een deugdelijke administratie van zijn werkzaamheden als taxichauffeur, te overleggen.
Hoorplicht
7. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [3] Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eiser is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.
7.1.
Omdat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, hoefde verweerder geen dwangsom te betalen voor het overschrijden van de beslistermijn. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
3.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
4.Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c van de Algemene wet bestuursrecht.