ECLI:NL:RBDHA:2024:17764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, geboren in 1997, heeft zijn aanvraag op 4 oktober 2024 ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 oktober 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België, zoals ook is vastgesteld in eerdere uitspraken. Eiser heeft geen overtuigende feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van deze uitspraak moet worden afgeweken. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie regelgeving heeft die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard.

Eiser heeft betoogd dat de detentie- en leefomstandigheden in België in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij verwijst naar verschillende rapporten die volgens hem aantonen dat alleenstaande, meerderjarige mannen bij overdracht aan België een reëel risico lopen op ernstige materiële deprivatie. De rechtbank concludeert echter dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure.

De rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet leiden tot een andere conclusie dan die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummers: NL24.38733
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. de Heuvel),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Mag de minister voor België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat voor België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De detentie- en leefomstandigheden waaraan eiser zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure zijn in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hierbij wijst eiser op het AIDA (Asylum Information database) rapport van mei 2024, het rapport ‘niet-opvangbeleid’ van Dashboard van 5 juni 20242 en op de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 19 juli 2024.3 Uit deze uitspraak en de rapporten blijkt volgens eiser dat er sprake is van concrete aanwijzingen dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers bij overdracht aan België een reëel risico lopen om maandenlang- gemiddeld vijf tot zes maanden- verstoken te blijven van opvang. Hierdoor kunnen zij buiten hun eigen wil en keuzes om terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Het zo langdurig verstoken blijven van asielopvang en op straat moeten leven, met alle gevaren van dien is in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest en haalt daarom volgens eiser de hoge drempel van zwaarwegendheid uit het Jawo-arrest. Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van verweerder om te motiveren dat ondanks deze concrete aanwijzingen ten aanzien van België nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid voor andere lidstaten, waaronder België, uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit ligt anders, indien er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt.4 Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. De rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden die eiser heeft aangevoerd er niet toe leiden dat van de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 20245 moet worden afgeweken. De Afdeling oordeelt in die uitspraak dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België van toepassing blijft, ondanks tekortkomingen in de opvang voor niet- kwetsbare, alleenstaande mannen. Dat de wachtlijsten thans langer zijn, maakt dat niet anders. Er is niet een substantieel andere situatie uit af te leiden dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling. Uit het rapport en de publicatie blijkt nog steeds dat alleenstaande mannen in de praktijk weliswaar geleidelijk, instromen in het reguliere opvangnetwerk. Uit de rapporten blijkt ook dat de wachttijd voor reguliere opvang niet wezenlijk langer is geworden sinds de uitspraak. De rechtbank concludeert dat eiser geen overtuigende nieuwe informatie heeft aangedragen die maakt dat de feitelijke uitgangspunten die ten grondslag zijn gelegd aan de uitspraak van de Afdeling, inmiddels zijn gewijzigd. De Belgische autoriteiten blijven actief nieuwe opvangplaatsen creëren en hebben het aantal plaatsen verhoogd, wat aantoont dat er geen sprake is van onverschilligheid. Ook wat betreft de toegang tot voorzieningen, zoals medische zorg en de zorg voor en beschikbaarheid van noodopvangplekken, heeft de rechtbank in de overgelegde informatie geen wezenlijke verandering aangetroffen ten opzichte van de eerdere situatie. Gelet op de beschikbaarheid van dergelijke voorzieningen is het enkele tijdsverloop sinds de
2 Fedasil 5 juni 2024, “Dashboard niet-opvangbeleid, oktober 2023 – eind maart 2024”, beschikbaar via: https://www.fedasil.be/nl/statistics
4 Arrest Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
rapportages waarop de Afdeling haar oordeel baseerde, onvoldoende om te oordelen dat de hoge drempel van zwaarwegendheid thans is bereikt, of dat verweerder hiernaar eerst onderzoek had moeten doen, alvorens de aanvraag niet in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich moeten trekken?
8. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden. Eiser is in België overvallen door Marokkaanse mensen. Ze hebben zijn telefoon gestolen. Zijn leven liep daar gevaar. Hij vreest om deze redenen bij terugkeer naar België in een situatie te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dv in behandeling te nemen. Uit eisers relaas is niet op te maken dat hetgeen hij gesteld heeft meegemaakt te hebben, ertoe leidt dat niet van eiser verwacht mag worden dat hij naar België (en niet naar Duitsland) terugkeert. Hij heeft niet onderbouwd dat hij persoonlijk gevolgen heeft ondervonden die maken dat een overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.M. van de Wijdeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.