ECLI:NL:RBDHA:2024:17755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.42253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake overdracht aan Denemarken met betrekking tot verzoekster en haar minderjarige zoon

Op 30 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, mede namens haar minderjarige zoon, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De minister van Asiel en Migratie had verzoekster op 11 oktober 2024 geïnformeerd dat zij op 31 oktober 2024 om 12.15 uur zou worden overgedragen aan Denemarken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor gedwongen vertrek en ernstige gevolgen voor haar gezondheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, o.a. omdat er onvoldoende bewijs was dat er geen sprake zou zijn van gedwongen vertrek. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster om de beslissing op haar bezwaar af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van de minister. De minister is veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 oktober 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42253
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , mede namens haar minderjarige zoon [minderjarige]

V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1.1.
Bij brief van 11 oktober 2024 heeft de minister verzoekster medegedeeld dat zij op 31 oktober 2024 om 12.15 uur zal worden overgedragen aan Denemarken.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft op 29 oktober 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De minister heeft hier op 30 oktober 2024 op gereageerd. Verzoekster heeft gereageerd op de reactie van de minister.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heden gesloten. Zij nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat onverwijlde spoed dit vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.1

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat overdracht achterwege blijft tot op bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
1. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Spoedeisend belang
3. De minister stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Het vertrek wordt gefaciliteerd door Dienst Terugkeer & Vertrek. Als verzoekster er voor kiest om niet mee te werken aan haar overdracht vindt deze niet plaats. Er zal geen “sterke arm” aanwezig zijn om verzoekster op dat moment alsnog te dwingen om te vertrekken. Daarom is er in dit geval volgens de minister geen dreiging dat de vreemdeling op 31 oktober 2024 alsnog gedwongen over wordt gedragen. Daarom is er volgens de minister ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in dit geval, alleen al gezien de datum van de geplande overdracht op 31 oktober 2024, sprake is van spoedeisend belang. Dat in dit geval volgens de minister sprake is van een gefaciliteerde overdracht, waardoor er geen sprake is van een gedwongen vertrek en er dus geen sprake is van spoedeisend belang, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Uit de stukken in het dossier kan niet worden opgemaakt dat geen sprake is van een gedwongen vertrek. In de kennisgeving die de minister aan verzoekster heeft verstuurd staat het volgende: ‘
Betrokken vreemdelingen gaan op 31 oktober 2024 om 12.15 uur met vluchtnummer [vluchtnummer] uitreizen naar Kopenhagen.’De bewoording in deze kennisgeving duidt niet op een aanbod waar verzoekster al dan niet vrijblijvend gebruik van kan maken. Daarbij komt dat als verzoekster niet zal meewerken aan deze geplande overdracht en de overdracht om die reden feitelijk niet zal plaatsvinden, dit ertoe zal leiden dat verzoekster zich heeft onttrokken aan haar overdracht. Deze situatie kan vervolgens voor de minister aanleiding vormen om verzoekster bij een volgend contact staande te houden en te horen over het al dan niet opleggen van een maatregel van bewaring. In zoverre is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een vrijwillige keuze, zonder mogelijke gevolgen voor verzoekster.

Belangenafweging

5. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat zij kampt met een ernstige mentale aandoening. Verzoekster verwijst in dit kader naar een document van 15 oktober 2024 van haar psychiater en psycholoog. Volgens verzoekster volgt daaruit dat de overdracht op zichzelf al leidt tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoekster.2 Deze medische omstandigheden zijn opgekomen gedurende de lange procedure over het overdrachtsbesluit. Dit overdrachtsbesluit is door de rechtbank op 2 mei 2023 vernietigd. Op 5 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hiertegen ingestelde hoger beroep van de minister gegrond heeft verklaard en daarbij ook overwogen dat de overdrachtstermijn is opgeschort.3 Gelet hierop konden medische documenten over de gesteldheid van verzoekster niet eerder in de procedure worden aangevoerd. Volgens verzoekster moet de minister naar aanleiding van de medische informatie nader onderzoek doen en een BMA-advies opvragen. Daar is voldoende tijd voor gezien de uiterste overdrachtsdatum van verzoekster op 5 februari 2025 verstrijkt
2 Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 inzake C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat document van 15 oktober 2024 is opgesteld door de psychiater en psycholoog van verzoekster. In dat document wordt gemeld dat het gezien de onverwachte en intense paniekaanvallen van verzoekster (en haar zoontje) op dit moment uiterst problematisch is om haar en haar zoontje uit te zetten naar een ander land. De stress en angst die een dergelijk uitzetting met zich meebrengen zullen mogelijk de klachten van verzoekster en haar zoontje verergeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarmee een objectief document is overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat de overdracht op zichzelf mogelijk nadelige gevolgen heeft voor de medische toestand van verzoekster en haar zoontje. Daarnaast constateert de voorzieningenrechter dat de overdrachtstermijn op 5 februari 2025 verstrijkt. Niet is gebleken dat dit voor de minister onvoldoende tijd met zich brengt om de medische situatie van verzoekster, de gevolgen daarvan voor een overdracht en mogelijke reisvoorwaarden nader te onderzoeken. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekster om nog niet overgedragen te worden in dit geval zwaarder wegen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het belang van verzoekster om de beslissing op haar bezwaar te mogen afwachten zwaarder weegt dan het belang van de minister. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe.
8. Er bestaat aanleiding om de minister te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indien van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2022 door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
30 oktober 2024

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.