ECLI:NL:RBDHA:2024:17677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
09-329838-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag en alcoholgebruik

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 juni 2023 in Den Haag. De verdachte reed met een snelheid van 82 tot 88 kilometer per uur door een rood verkeerslicht en botste tegen een motorrijder die voorrang had. De verdachte was ook onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 105 microgram per liter, wat boven de toegestane grens voor beginnende bestuurders ligt. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de motorrijder, waaronder een open boekfractuur van het bekken en andere ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot de conclusie dat zij schuld had aan het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 160 uur op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een voorwaardelijke rijontzegging van twee jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/329838-23
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. A. Baatenburg de Jong naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij, op of omstreeks 9 juni 2023 te ’s-Gravenhage, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Laan van Delfvliet, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft
- al rijdend op voornoemde weg met een snelheid van (ongeveer) 82 tot 88 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, de kruising tussen de Laan van Delfvliet en de oprit A4 genaderd,
- ( vervolgens) het (ongeveer) 5,2 seconden voor haar rijrichting bestemde rood uitstralende verkeerslicht genegeerd en/of
- ( vervolgens) op de kruising geen voorrang verleend aan een van links genaderde motorfietser,
- waardoor verdachte met de door haar bestuurde personenauto tegen die motorfietser is gebotst/gereden,
waardoor een ander (te weten [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een botbreuk (open boekfractuur) van het bekken,
- een botbreuk in een rechter middenhandsbeentje,
- een botbreuk in de rechter ringvinger,
- letsel aan de linker knieband en/of
- weefselletsel aan de penis en/of de testikels,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl zij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na gebruik van alcoholische drank en verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 9 juni 2023 te ’s-Gravenhage, als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Laan van Delfvliet,
- al rijdend op voornoemde weg met een snelheid van (ongeveer) 82 tot 88 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, de kruising tussen de Laan van Delfvliet en de oprit A4 heeft genaderd,
- ( vervolgens) het (ongeveer) 5,2 seconden voor haar rijrichting bestemde rood uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- ( vervolgens) op de kruising geen voorrang heeft verleend aan een van links genaderde motorfietser,
- waardoor verdachte met de door haar bestuurde personenauto tegen die motorfietser is gebotst/gereden,
- ten gevolge waarvan een ander (te weten [naam] ) schade en/of letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, terwijl zij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na gebruik van alcoholische drank en verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde, lid van de
Wegenverkeerswet 1994;
2
zij, op of omstreeks 9 juni 2023 te ’s-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 105 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop haar voor het eerst een rijbewijs van
categorie B is afgegeven;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit bepleit. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
De beoordeling van de tenlastelegging
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 (primair) en feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 9 juni 2023 heeft op de kruising van de Laan van Delfvliet met de oprit naar de A4 in Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een door haar bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een motor, bestuurd door [naam] .
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden, is of de verdachte schuld heeft gehad aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WvW), zoals primair ten laste gelegd onder 1.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, toen zij de kruising van de Laan van Delfvliet met de oprit naar de A4 naderde, in de vijf seconden voor het ongeval, met een snelheid reed van tussen de 82 kilometer per uur en 88 kilometer per uur, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur gold. Deze snelheid blijkt uit de door de politie uitgelezen digitale datadrager, namelijk de Event Data Recorder (EDR) van de airbagmodule van de personenauto van de verdachte. De raadsvrouw heeft vraagtekens gesteld bij de betrouwbaarheid van het onderzoek naar de EDR-gegevens. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van het onderzoek en de bevindingen te twijfelen. De rechtbank zal de bevindingen tot het bewijs bezigen.
Niet alleen heeft de verdachte de maximumsnelheid overschreden, ook is zij door een rood verkeerslicht gereden. Dat verkeerslicht straalde op dat moment al minimaal 5,2 seconden rood licht uit. Uit de EDR-gegevens volgt dat zij daarbij niet heeft geremd en dat zij ook het gaspedaal niet heeft losgelaten. Vervolgens is zij ter hoogte van de kruising, met de hiervoor genoemde snelheid van meer dan 80 kilometer per uur, in botsing gekomen met de motorrijder, [naam] , die voor de verdachte van de linkerkant aan kwam rijden richting de oprit naar de A4. [naam] had groen licht en had dus voorrang.
Daarbij verkeerde de verdachte op het moment van de aanrijding onder invloed van alcohol. Zij gold als beginnend bestuurder, omdat zij haar rijbewijs korter dan vijf jaar daarvoor had behaald. Uit ademonderzoek bleek een resultaat van 105 µg/l. Dat is hoger dan de grenswaarde van 88 µg/l die geldt voor beginnend bestuurders. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door vermindering van het reactievermogen en de oplettendheid.
Dat de verdachte, zoals zij heeft verklaard, vlak voor en ten tijde van de botsing prioriteit gaf aan het zoeken van een geluidsbox die vanuit de middenconsole bij haar voeten op de grond was gevallen, maakt de ernst van haar gedragingen niet minder.
De verdachte heeft dus meerdere verkeersfouten gemaakt. Zij reed met een te hoge snelheid door het rode verkeerslicht en reed daarbij [naam] aan, die voorrang had, terwijl zij ook onder invloed was van alcohol. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het verkeersgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 WVW is aan te merken en dat daardoor een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Bij dit ongeval heeft [naam] letsel opgelopen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel worden gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel.
[naam] heeft als gevolg van het ongeval een open boekfractuur van het bekken, uitgebreid weefselletsel aan de penis en de testikels, letsel aan een knieband en botbreuken in een middenhandsbeentje en ringvinger opgelopen. Hij is opgenomen op de intensive care en geopereerd. De verwachte herstelduur werd, bij ongecompliceerd verloop, ingeschat op minimaal een jaar tot anderhalf jaar, waarbij de mogelijkheid bestaat dat [naam] blijvende klachten aan de knie en het bekken houdt. De rechtbank merkt het letsel van [naam] aan als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard en ernst van het letsel, onder andere de breuk in het bekken en het letsel aan de penis en testikels. Verder is daarbij voor de rechtbank redengevend dat operatief medisch ingrijpen vereist was en dat de te verwachten herstelduur langdurig is.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde aldus wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij, op 9 juni 2023 te ’s-Gravenhage, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Laan van Delfvliet, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft
- al rijdend op voornoemde weg met een snelheid van 82 tot 88 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur, de kruising tussen de Laan van Delfvliet en de oprit A4 genaderd,
- het ongeveer 5,2 seconden voor haar rijrichting bestemde rood uitstralende verkeerslicht genegeerd en
- vervolgens op de kruising geen voorrang verleend aan een van links genaderde motorfietser,
- waardoor verdachte met de door haar bestuurde personenauto tegen die motorfietser is gebotst,
waardoor een ander
,te weten [naam]
,zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een botbreuk (open boekfractuur) van het bekken,
- een botbreuk in een rechter middenhandsbeentje,
- een botbreuk in de rechter ringvinger,
- letsel aan de linker knieband en
- weefselletsel aan de penis en de testikels,
werd toegebracht, terwijl zij, verdachte, dat voertuig heeft bestuurd na gebruik van alcoholische drank en verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
zij, op 9 juni 2023 te ’s-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 105 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twaalf maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het, indien de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde komt, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden passend is, waarbij de ontzegging in geheel voorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als (beginnend) bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag waardoor zij een verkeersongeval heeft veroorzaakt met zwaar lichamelijk letsel bij [naam] als gevolg. De verdachte reed onder invloed van alcohol, heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid overschreden en is door rood gereden, zonder het gas los te laten of te remmen. Met een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur heeft zij [naam] aangereden, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Door zo te handelen heeft de verdachte zich onverantwoordelijk gedragen in het verkeer. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel, ernstige schuld van de verdachte en alcoholgebruik onder de 570 µg/l geldt volgens deze oriëntatiepunten als uitgangspunt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van zes maanden en dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd voor de duur van twee jaren. Voor de overtreding van artikel 8 WVW zou blijkens de oriëntatiepunten een geldboete uitgangspunt zijn.
Overige omstandigheden
De overschrijding van de voor de verdachte als beginnend bestuurder geldende grenswaarde voor alcoholgebruik is gering geweest. Verder heeft de verdachte er ter zitting blijk van gegeven dat zij de laakbaarheid van haar handelen inziet. Zij heeft zich berouwvol opgesteld. Zij heeft een brief gestuurd aan [naam] , waarmee zij, zo verklaarde zij ter zitting, hem wilde laten weten dat zij veel spijt heeft en dat zij hoopt op zijn volledig herstel. Het is verder niet gebleken dat de verdachte na 9 juni 2023 opnieuw verdacht is geraakt van of is veroordeeld wegens strafbare feiten. De rechtbank houdt in strafverminderende zin met al deze omstandigheden rekening.
De straffen
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van honderdzestig uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren.
De voorwaardelijke gevangenisstraf en de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen hebben als doel om de verdachte er van te doordringen meer voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten in het verkeer en haar ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en de bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
de eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (105 microgram);
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
160 (HONDERDZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de tijd van
80 (tachtig) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (EEN) MAAND;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat deze bijkomende straf
niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kock-Molendijk voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. dr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Schippers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2024.