ECLI:NL:RBDHA:2024:17640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een maatregel van bewaring opgelegd aan een eiser van Algerijnse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 27 september 2024, met als doel gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 oktober 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd zijn en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen lichter middel kon worden opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet zorgvuldig heeft afgewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser adequaat zijn meegenomen in de beslissing. Daarnaast heeft eiser geklaagd over de voortvarendheid van de minister, maar de rechtbank concludeert dat de minister binnen een redelijke termijn heeft gehandeld. Eiser heeft ook gesteld dat hij detentieongeschikt is vanwege psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat deze klachten geen aanleiding geven om van de maatregel af te zien. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39506
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag en dat er ten aanzien van eiser een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
3. Eiser heeft de gronden van de maatregel van bewaring niet betwist. Deze gronden zijn vrijwel identiek aan de gronden van de vorige maatregel van bewaring van 16 mei 2024 en zijn, uitgezonderd de toen niet aan eiser tegengeworpen gronden onder 3d en 4a, al getoetst bij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 mei 2024 (NL24.21226). Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de overige bewaringsgronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn en die maatregel konden dragen. Gelet op die uitspraak is de rechtbank ook thans - ambtshalve toetsend - van oordeel dat er voldoende gronden zijn die de maatregel kunnen dragen.

Lichter middel

4. Eiser stelt dat de minister een lichter middel had moeten opleggen. Hiertoe voert eiser aan dat de minister had moeten meewegen dat hij een vriendin heeft. Hij heeft dit meerdere keren kenbaar gemaakt in gehoren, maar dit is niet meegenomen in de belangenafweging. De minister heeft eisers belangen dus niet zorgvuldig afgewogen.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met het lichter middel en hierbij een juiste belangenafweging heeft gemaakt. De minister heeft de verklaring van eiser over zijn vriendin betrokken bij de beoordeling over de grond onder 4c, maar eiser heeft geen gegevens over zijn vriendin willen verstrekken. Dat de minister dit niet meer expliciet heeft vermeld onder de motivering van het lichter middel, doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

6. Eiser stelt dat de minister niet voortvarend heeft gehandeld. Eiser voert daartoe aan dat hij tien dagen heeft gewacht op zijn eerste gehoor en dat hij dit te lang vindt.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister na de asielaanvraag van eiser voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft op 23 september 2024 zijn asielaanvraag ingediend, is gehoord op 3 oktober 2024 en heeft op 5 oktober 2024 een voornemen ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat er op korte termijn geen zicht is op uitzetting is omdat er een laissez passer is afgegeven op basis van onjuiste personalia. Een correct laissez passer is echter wel nodig voor een uitzetting.
10. De rechtbank oordeelt dat eiser op grond van art. 59b Vw in bewaring is gesteld en dat het zicht op uitzetting niet aan de orde is in het kader van deze grondslag. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraken van 26 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:271 en 12 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3139. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzwaarde belangenafweging
11. Eiser stelt dat er door minister ten onrechte geen verzwaarde belangenafweging is gemaakt.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval geen verzwaarde belangenafweging heeft hoeven maken aangezien eiser thans nog geen zes maanden in bewaring zit. De beroepsgrond slaagt niet.
Detentieongeschiktheid
13. Eiser stelt dat hij detentieongeschikt is vanwege zijn psychische klachten. Eiser voert hiertoe aan dat hij klachten heeft overgehouden na onder andere het overlijden van zijn oom. Dit uit zich in zelfverwonding en suïcidale gedachten. Tijdens de inbewaringstelling is zijn toestand alleen maar verslechterd en dit maakt de inbewaringstelling onverantwoord. De minister had de situatie van eiser ambtshalve moeten onderzoeken.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de psychische problematiek van eiser geen aanleiding geeft om van de maatregel van bewaring af te zien. Daarbij heeft de minister terecht overwogen dat de medische en psychische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije maatschappij. Uit het door eiser overgelegde medisch dossier blijkt dat hij die zorg in het detentiecentrum ook ontvangt. Voor zover eiser meent dat hij detentieongeschikt is, kan hij voor een beoordeling daarvan in het detentiecentrum een verzoek indienen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

15. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.