ECLI:NL:RBDHA:2024:17564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van eiser, die op 7 augustus 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft eerder, op 13 september 2024, de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De huidige procedure richt zich op de vraag of het voortduren van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek op 10 september 2024 nog steeds rechtmatig is.

Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat er sinds zijn inbewaringstelling geen laissez-passer is afgegeven door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat het tijdsverloop op zich niet voldoende is om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld door regelmatig contact te onderhouden met de Algerijnse autoriteiten en dat er geen aanwijzingen zijn dat de afgifte van de laissez-passer niet zal plaatsvinden.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 7 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de oplegging van deze maatregel van bewaring getoetst bij uitspraak van 13 september 2024. [1]
Eiser heeft op 10 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 17 oktober 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 10 september 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat hij sinds 7 augustus 2024 in bewaring zit, maar er voor hem nog steeds geen laissez-passer (lp) is afgegeven door de Algerijnse autoriteiten. Ook is niet bekend wanneer eiser kan worden gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten. Aangezien er veel onduidelijk is over de identiteit en nationaliteit van eiser, is het ook niet aannemelijk dat er binnen zes maanden een lp zal worden verstrekt voor eiser of dat hij zal worden gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij hierover heeft overwogen in haar uitspraak van 13 september 2024. Het feit dat eiser sinds 7 augustus 2024 in bewaring zit en er door de Algerijnse autoriteiten nog geen lp is afgegeven of presentatiedatum bekend is gemaakt, maakt nog niet dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Aan het tijdsverloop sinds de lp-aanvraag kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat geen lp voor eiser zal worden afgegeven. Aan de Algerijnse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken. Op het moment van het sluiten van het onderzoek in deze procedure (op 17 oktober 2024) bevat het dossier ook geen aanwijzing dat er geen lp zal worden verstrekt voor eiser.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Algerije. Daartoe voert eiser aan dat de minister het dossier van eiser niet extra onder de aandacht brengt bij de Algerijnse autoriteiten.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 10 oktober 2024 blijkt dat de minister op 11 september 2024 en 10 oktober 2024 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser en dat hij op 12 september 2024 en 2 oktober 2024 heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Dat is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de minister de lp-aanvraag voor eiser extra onder de aandacht had moeten brengen bij de Algerijnse autoriteiten.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
5. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt op dat niet het opleggen van de maatregel van bewaring ter toetsing voorligt, maar het voortduren ervan. De vraag is dan ook niet of de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel, maar of is gebleken dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is voor eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet gebleken, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de minister om die reden alsnog moet volstaan met een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14825.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.