ECLI:NL:RBDHA:2024:14825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.34336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 13 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 augustus 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 oplegde. Tijdens de zitting op 10 september 2024, die via een beeldverbinding werd bijgewoond, heeft de minister zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen documenten heeft die zijn identiteit of nationaliteit bevestigen en dat hij niet in staat is om contact op te nemen met de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde hebben de zitting met behulp van een beeldverbinding bijgewoond. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Tijdens de zitting heeft de minister aangegeven dat hij de zware grond 3h laat vallen.
2. Eiser heeft de zware en lichte gronden die aan de maatregel zijn gelegd niet bestreden. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat er onvoldoende gronden overblijven om de maatregel te kunnen dragen. Daarmee is voldoende reden om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek en overdracht ontwijkt of belemmert.
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Sinds eiser in bewaring is gesteld, heeft de minister enkel een vertrekgesprek met eiser gevoerd en een laissez-passer (lp) aanvraag ingediend.
3.1.
Het is juist dat de minister op 9 augustus 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en op 16 augustus 2024 een lp-aanvraag heeft ingediend. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat de minister hiermee voldoende voortvarend heeft gehandeld. De eerste uitzettingshandeling is op de tweede dag van de inbewaringstelling verricht. Verder vindt de rechtbank van belang dat de minister tijdens de heeft zitting uitgelegd dat in het algemeen maandelijks wordt gerappelleerd. Deze week zal nogmaals worden gerappelleerd op eisers lp-aanvraag. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Eiser voert verder aan dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat naar Algerije, het land waar hij naartoe moet. Eiser beschikt ook niet over documenten waaruit zijn nationaliteit of identiteit blijkt. Gelet op zijn asielrelaas is eiser ook niet in staat om contact op te nemen met de Algerijnse nationaliteiten, om zo in het bezit te komen van documenten.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [2] Er zijn geen aanknopingspunten dat Algerije in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Daarbij is van belang dat de minister tijdens de zitting heeft toegelicht dat ook nationaliteitsbevestigingen en lp’s zijn afgegeven voor mensen uit Algerije zonder documenten. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.