ECLI:NL:RBDHA:2024:17542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/8506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing aanvraag geslachtsnaamwijziging van minderjarige dochter, bezwaar vader, beoordeling van gezinsverband en hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024, wordt het beroep van de vader tegen de toewijzing van een aanvraag van de moeder om de geslachtsnaam van hun minderjarige dochter te wijzigen, beoordeeld. De moeder had een aanvraag ingediend om de geslachtsnaam van de dochter te wijzigen naar haar geslachtsnaam, maar de vader stemde hier niet mee in. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van de moeder op goede gronden is toegewezen, ondanks het bezwaar van de vader. De rechtbank stelt vast dat de vader en de moeder nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, zoals blijkt uit de Basisregistratie Personen (BRP). De vader heeft niet kunnen aantonen dat hij met de moeder en de dochter heeft samengewoond, en de documenten die hij heeft ingediend, zijn niet als bewijs erkend.

De rechtbank wijst erop dat de vader in zijn beroep heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de verklaringen van de moeder tijdens de hoorzitting, wat in strijd is met de hoorplicht. De rechtbank concludeert echter dat de vader niet benadeeld is door deze procedurele tekortkoming, omdat hij zijn standpunten al had gepresenteerd. De rechtbank verklaart het beroep van de vader ongegrond, wat betekent dat de dochter de achternaam van de moeder krijgt. Tevens wordt de staatssecretaris van Rechtsbescherming veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vader, vastgesteld op € 1.750,-, en het betaalde griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8506

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024] in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

hierna: de vader
(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en
de staatssecretaris Rechtsbescherming (voorheen: de minister voor Rechtsbescherming),verweerder
(gemachtigde: mr. E. Spekreijse),

als derde-partij neemt aan de zaak deel: [de moeder]

hierna: de moeder
(gemachtigde: mr. E. Yilmaz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de vader tegen de toewijzing van een aanvraag van de moeder om de geslachtsnaamwijziging van hun minderjarige dochter.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 november 2023 op het bezwaar van de vader is verweerder bij de toewijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De moeder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vader, de gemachtigde van de vader, de gemachtigde van verweerder, de moeder en de gemachtigde van de moeder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De dochter is geboren op [geboortedag] 2016. De vader heeft de dochter erkend. Bij de geboorteaangifte is gekozen voor de achternaam (hierna: geslachtsnaam) van de vader. Volgens de gegevens van de Basisregistratie Personen (BRP) hebben de vader, de moeder en de dochter nooit op hetzelfde adres gewoond. De vader en de moeder hebben geen relatie meer.
2.1.
De moeder heeft een aanvraag gedaan om de geslachtsnaam van de dochter te wijzigen naar moeders geslachtsnaam. De vader heeft daarmee niet ingestemd. Verweerder heeft de aanvraag voor wijziging van de geslachtsnaam van de dochter toegewezen. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder dat mocht doen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het verzoek van de moeder moest worden afgewezen, omdat hij bezwaar heeft tegen de geslachtsnaamwijziging en de uitzonderingsgrond niet geldt. De vader heeft namelijk veel langer met de dochter in gezinsverband samengeleefd dan een vierde van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn van vijf jaar. De BRP zou niet leidend moeten zijn. De rapporten van Veilig Thuis en Jeugdformaat bewijzen dat de vader met de moeder en de dochter heeft samengewoond. Daarnaast is de moeder niet in staat is om, zonder de vader, voor de dochter te zorgen. Tot slot was er geen eerlijke procesgang omdat pas in de beslissing op bezwaar de zienswijze van de moeder kenbaar is geworden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van de moeder voor het wijzigen van de geslachtsnaam van de kinderen op goede gronden toegewezen. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
4.1.
Als een verzoek wordt gedaan om de geslachtsnaam te wijzigen van minderjarige kinderen jonger dan twaalf jaar, dan moet verweerder dat verzoek toewijzen als aan een aantal eisen is voldaan. [1] De eerste eis is dat een minderjarig kind ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek verzorgd en opgevoed zijn door de ouder van wie het kind niet de achternaam heeft.
4.2.
De tweede eis geldt in het geval de andere ouder weigert in te stemmen met de achternaamwijziging. In dat geval is vereist (voor zover hier relevant) dat de andere ouder na de geboorte van de minderjarige minder dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn met de minderjarige in gezinsverband samengeleefd. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder voor de vraag of de vader in gezinsverband heeft samengewoond met de moeder en de dochter in beginsel uitgaan van de gegevens uit de BRP. [2] Daarvan kan worden afgeweken wanneer tegenbewijs wordt geleverd.
4.3.
Uit de BRP volgt dat de vader nooit heeft samengewoond met de moeder en de dochter. De vader heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wel heeft samengewoond met de moeder en de dochter. Uit de documenten die hij heeft opgestuurd naar verweerder blijkt dit namelijk niet. Allereerst zijn de documenten niet bedoeld als bewijs in een rechtszaak. Veilig Thuis heeft dit expliciet opgeschreven in het rapport, maar dit geldt ook voor de andere documenten. Daarnaast staat in de documenten nergens dat de vader op het adres van de moeder en de dochter woonde. Dat hij daar soms was en verbleef, betekent niet dat hij daar ook als onderdeel van het gezin samenwoonde met de moeder en de dochter. Sterker nog, er wordt juist meerdere keren een ander adres vermeld. Dat andere adres komt overeen met woonadres van vader in de BRP. Verweerder heeft ook tijdens de zitting erop gewezen dat de vader zich beroept op conclusies van instanties, maar dat die conclusies niet zijn terug te vinden in de documenten zelf. Tot slot is een deel van de documenten gebaseerd op verklaringen van de vader en de moeder, die elkaar tegenspreken. Die verklaringen zijn geen vaststaande feiten en daarom kan daaraan niet de door eiser gewenste waarde aan worden gegeven.
4.4.
Het betoog van de vader, dat hij ten onrechte pas in het besluit op bezwaar heeft kunnen lezen wat de moeder in de bezwaarfase tijdens haar hoorzitting heeft gezegd, slaagt. Ook heeft verweerder de rechterlijke uitspraak die de moeder in de bezwaarfase opstuurde niet doorgestuurd naar verweerder. Hoewel het toegestaan is om partijen apart te horen, moeten partijen dan wel geïnformeerd worden over wat de andere partij heeft gezegd tijdens de hoorzitting. [3] Daarnaast moet verweerder ervoor zorgen dat alle partijen alle documenten uit het dossier krijgen. Anders is het niet mogelijk om een reactie te geven over wat de andere partij heeft gezegd voordat het besluit op bezwaar wordt genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht en met de verplichting om zorgvuldig te handelen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren, [4] omdat het aannemelijk is dat de vader niet is benadeeld. De vader heeft namelijk in zijn beroepschrift en ter zitting zijn gronden over het standpunt van de moeder naar voren gebracht. Daarnaast kende hij de rechterlijke uitspraak al, omdat hij partij was in die zaak. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van de vader.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de dochter de achternaam van de moeder krijgt.
5.1.
Door wat de rechtbank vaststelde in overweging 4.4, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder de door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht moet vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding vast op € 1.750,- (een punt voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- bij wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamwijziging.
2.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2075, r.o. 5.1 en van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2722, r.o. 4.2.
3.Artikel 7:6, tweede en derde lid, en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.