ECLI:NL:RVS:2023:2075

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
202104099/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geslachtsnaamswijziging van minderjarige dochter

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het verzoek van [appellante] om de geslachtsnaam van haar minderjarige dochter te wijzigen, heeft afgewezen. De minister voor Rechtsbescherming had op 23 september 2019 het verzoek van [appellante] om de geslachtsnaam van haar dochter, geboren op [geboortedatum] 2011, te wijzigen van '[naam]' naar '[naam appellante]', afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit geslachtsnaamswijziging, dat bepaalt dat een verzoek om geslachtsnaamswijziging wordt afgewezen als een ouder weigert in te stemmen met de wijziging.

[appellante] stelde dat de rechtbank haar niet in staat had gesteld om te reageren op het verweerschrift van de minister, dat pas na de zitting was ontvangen. Dit zou volgens haar reden moeten zijn om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Daarnaast voerde zij aan dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de individuele omstandigheden van haar dochter, die lijdt onder de huidige geslachtsnaam.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 februari 2023 behandeld. De rechters oordeelden dat het niet ontvangen van het verweerschrift geen schade had berokkend aan [appellante], omdat zij alsnog had kunnen reageren. Verder werd vastgesteld dat [appellante] niet voldeed aan de vereisten van het Besluit, omdat de vader van de dochter meer dan een vierde van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn in gezinsverband had samengeleefd met het kind. De Afdeling concludeerde dat de minister het verzoek terecht had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202104099/1/A3.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2021 in zaak nr. 20/100 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2019 heeft de minister een verzoek van [appellante] om de geslachtsnaam van haar minderjarige dochter te wijzigen van "[naam]" naar "[naam appellante]", afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2019 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellante]  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2023, waar [appellante] en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.V. van Kleef, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2.       [appellante] (moeder) en [vader] hebben samen een dochter, [naam dochter]. [dochter] is geboren op [geboortedatum] 2011 en was ten tijde van het besluit op bezwaar dus nog geen twaalf jaar oud. De minister heeft het verzoek van [appellante] om de geslachtsnaam van [dochter] te wijzigen van "[naam]" naar "[naam appellante]" afgewezen op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit). [appellante] kan zich hier niet in vinden. De minister heeft haar bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit besluit in stand gelaten.
Hoger beroep
3.       [appellante] voert aan dat de rechtbank heeft nagelaten haar voorafgaand aan de zitting het verweerschrift van de minister toe te zenden. Uiteindelijk heeft zij het verweerschrift pas na de zitting ontvangen waardoor zij daar niet op heeft kunnen reageren. De uitspraak van de rechtbank zou daarom vernietigd moeten worden.
Verder voert [appellante] aan dat het Besluit ten onrechte geen ruimte biedt voor de individuele omstandigheden van het kind. De minister had ook rekening moeten houden met de gevolgen van de afwijzing van het verzoek voor [dochter]. Volgens [appellante] lijdt [dochter] zeer onder de naam "[naam]". Doordat zij de enige in haar gezin is met een andere achternaam voelt zij zich een buitenbeentje. Daarnaast heeft zij inmiddels bijna vier jaar geen contact meer met haar vader. Ook toen [vader] nog wel op hetzelfde adres woonde als [dochter], was hij feitelijk bijna nooit aanwezig. [vader] werkt namelijk in de scheepvaart en was door zijn werk vaak niet thuis. Volgens [appellante] heeft zij om die reden ook het eenhoofdig gezag over [dochter] gekregen. De minister had deze omstandigheden bij zijn besluit moeten meewegen.
Beoordeling van het hoger beroep
Niet ontvangen verweerschrift
4.       Het betoog van [appellante] dat de rechtbank onterecht het verweerschrift van de minister niet voorafgaand aan de zitting aan haar heeft toegezonden, is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. Niet is gebleken dat [appellante] hierdoor in haar belangen is geschaad. Het verweerschrift van de minister bevatte namelijk geen nieuwe informatie en [appellante] heeft in hoger beroep alsnog op dat stuk kunnen reageren.
Formele vereisten van artikel 3 van het Besluit
5.       Volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van het Besluit wordt de geslachtsnaam van een minderjarige die nog geen twaalf jaar is, gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder van wie het kind de naam niet heeft, als die ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Volgens artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit wordt een verzoek om geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaar afgewezen als een ouder weigert in te stemmen met de wijziging. Hierop is een uitzondering, namelijk wanneer verzoekers aantonen dat de ouder van wie de minderjarige de geslachtsnaam heeft en het kind, niet meer dan een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding in gezinsverband hebben samengeleefd.
5.1.    Niet in geschil is dat [appellante] voldoet aan het vereiste van de verzorgingstermijn van vijf jaar. In geschil is of [vader] langer dan een vierde van de periode vóór de verzorgingstermijn met [dochter] in gezinsverband heeft samengeleefd.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2722, volgt uit artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit dat op de verzoeker van de wijziging van de geslachtsnaam de bewijslast rust dat van samenleven in gezinsverband geen sprake is geweest. Daarbij moet worden uitgegaan van de gegevens in de brp, behoudens tegenbewijs.
5.2.    De periode vóór de verzorgingstermijn telt 1103 dagen. Een vierde daarvan is 276 dagen. Volgens de gegevens in de brp heeft [vader] van 30 mei 2011 tot 27 januari 2014 met [dochter] in gezinsverband samengeleefd. Dat is een periode van 973 dagen. Op basis van de brp heeft [vader] dus langer dan een vierde van de periode vóór de verzorgingstermijn met [dochter] in gezinsverband samengeleefd.
Ter zitting bij de rechtbank hebben [vader] en [appellante] beiden verklaard dat [vader] feitelijk sinds half oktober 2013 niet meer op het adres woonde. Maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat ook als er vanuit moet worden gegaan dat [vader] en [dochter] tot half oktober 2013 samenleefden, zij nog steeds meer dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn hebben samengeleefd.
Dat [vader], ook toen hij nog op hetzelfde adres stond ingeschreven als [dochter], door zijn werk vaak afwezig zou zijn geweest is in dit geval niet van invloed op de vraag of hij met [dochter] in gezinsverband heeft samengeleefd. Als [vader] wel thuis was dan verbleef hij op hetzelfde adres en speelde zijn gezinsleven zich af bij [dochter]. De enkele stelling van [appellante] dat hij thuis ook weinig contact met [dochter] had is niet voldoende voor het oordeel dat [vader] en [dochter] niet in gezinsverband hebben samengeleefd.
Het verzoek van [appellante] voldoet dan ook niet aan de vereisten van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit.
Evenredigheid
6.       Als niet aan de eisen van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a tot en met d, van het Besluit wordt voldaan dan moet het verzoek worden afgewezen. De minister heeft dan geen ruimte om een individuele belangenafweging te maken. Een rechter kan echter een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling die heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.
6.1.    In dit geval ziet de Afdeling geen aanleiding om artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit, buiten toepassing te laten. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit blijkt dat de wetgever ervoor heeft gekozen om terughoudend met geslachtsnaamswijzigingen om te gaan, met name als het gaat om kinderen jonger dan twaalf jaar. Daarom kan de geslachtsnaam van jonge kinderen alleen in zeer bijzondere omstandigheden worden gewijzigd. Hoewel [appellante] heeft aangevoerd dat haar dochter zeer lijdt onder haar huidige naam, is dit niet met objectieve gegevens onderbouwd, zoals een rapport van een psychiatrisch onderzoek. Ook uit de overige omstandigheden volgt niet dat de toepassing van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit, in dit geval onevenredig is. De minister heeft het verzoek dan ook terecht afgewezen.
6.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Bijloos
voorzitter
w.g. Langeveld-Mak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
317-1000
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek
Artikel 1:7
1        De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
[…]
5        Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
[…]
Besluit geslachtsnaamswijziging
Artikel 3
1        Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a.       in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;
[…]
2        Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
[…]
4        Het verzoek wordt afgewezen, indien:
[…]
d.       een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:
[…]
2°.     verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.