ECLI:NL:RBDHA:2024:17536
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Oostenrijk onder de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 21 augustus 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en stelt dat de beslissing onbevoegd is genomen, omdat deze is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die volgens hem niet bevoegd is om beslissingen in asielzaken te nemen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er een gebrek is in de ondertekening, dit kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank onderzoekt vervolgens of het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden, zoals de situatie van zijn vrouw en kinderen in Turkije. De rechtbank oordeelt echter dat de minister niet verplicht was om deze omstandigheden in de beoordeling mee te nemen, aangezien de procedure zich richt op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet aan hem is voorgelegd, en dat de overdracht aan Oostenrijk rechtmatig is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.