ECLI:NL:RBDHA:2024:17530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat het Bulgaarse asielsysteem ernstige tekortkomingen vertoont en dat de minister niet kan volstaan met een verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het Bulgaarse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de motivering van de minister.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35352

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek van eiser een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.35353. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Kan de minister ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het Bulgaarse asielsysteem ernstige tekortkomingen heeft. Bulgarije heeft weliswaar ingestemd met het verzoek van de minister de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op zich te nemen, echter is daarmee nog niet gezegd dat de Bulgaarse autoriteiten zich zullen houden aan hun internationale verplichtingen. Tegen de achtergrond van hetgeen bekend is betreffende de hiervoor genoemde tekortkomingen kan de minister niet volstaan met een verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft in uitspraken van 16 augustus 2023, [4] 29 februari 2024, [5] en recentelijk ook nog in de uitspraken van 27 juni 2024 [6] en 22 juli 2024 [7] geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In deze uitspraken zijn de zorgen over de pushbackpraktijken, de toegang tot en de situatie in de opvangcentra, de omstandigheden in detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand betrokken. Daar komt bij dat eiser in zijn geheel niet heeft onderbouwd waarom er ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is daarom geen reden voor het oordeel dat de beschikking op dit punt onvoldoende is gemotiveerd of dat de minister ten aanzien van Bulgarije niet langer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat eiser stelt zijn verblijfsvergunning in Bulgarije te hebben ingetrokken doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024.2977.