ECLI:NL:RBDHA:2024:17510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.40746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Palestijnse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2024, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 22 oktober 2024 was opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de bewaring onrechtmatig was indien deze vóór de opheffing onterecht was uitgevoerd. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat verweerder geen bewijs had geleverd voor de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeerde echter dat de bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico op onderduiken en de noodzaak van een overdracht aan Spanje op basis van de Dublinverordening. Eiser had geen medewerking verleend aan de overdracht en had geen acties ondernomen voor een vrijwillige terugkeer.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien eiser slechts vijf dagen in bewaring had gezeten. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank geen onrechtmatigheid in de maatregel van bewaring kon vaststellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op
23 oktober 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 25 oktober 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 28 oktober 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Palestijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Opheffing van de maatregel

3. Eiser stelt dat onduidelijk is of de maatregel van bewaring is opgeheven vanwege zijn overdracht aan Spanje. Nu verweerder geen stukken hierover heeft overgelegd is de bewaring onrechtmatig.
4. De rechtbank stelt vast dat het digitale dossier inmiddels compleet is gemaakt. De M113 is aan het dossier toegevoegd. Hieruit volgt dat de bewaring is opgeheven op 22 oktober 2024, omdat eiser is overgedragen aan de Spaanse autoriteiten.
Ophouding
5. Eiser wijst erop dat in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek is aangekruist dat sprake is van ‘geen rechtmatig verblijf’, terwijl sprake is van rechtmatig verblijf gelet op de Dublinclaim. Eiser meent dat dit een ernstig vormverzuim is. De ophouding en daarop volgende maatregel van bewaring zijn daarom onrechtmatig.
6. De rechtbank is van oordeel dat de ophouding niet onrechtmatig is. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2024 blijkt immers dat abusievelijk in het proces-verbaal ophouding en onderzoek is opgenomen dat eiser geen rechtmatig verblijft heeft. Verder blijkt uit het proces-verbaal, de maatregel van bewaring en de overige stukken in het digitale dossier voldoende dat de Dublinverordening [2] op eiser van toepassing is, wat maakt dat evident sprake is van een kennelijke verschrijving.
Maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;- 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift de zware grond 3a laten vallen, zodat deze
niet langer aan de maatregel ten grondslag ligt.
9. Eiser stelt dat geen sprake was van een significant risico op onderduiken en wijst in dit verband op het arrest Jawo. [5] Hij stelt zich altijd te hebben gehouden aan de meldplicht. Ook gebruikt hij medicijnen waardoor hij afhankelijk was van de voorzieningen op het AZC. Eiser betwist dan ook alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] , volgt dat verweerder bij de zware gronden 3k en 3m kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Zo blijkt uit het vertrekgesprek van 1 oktober 2024 dat eiser van plan is om in Nederland te blijven en dat hij niet wil meewerken aan een overdracht aan Spanje. Ook heeft hij geen actie ondernomen om een vrijwillige terugkeer te realiseren. De zware grond 3k is daarmee feitelijk juist. De zware grond 3m is ook feitelijk juist, gelet op het overdrachtsbesluit van 9 augustus 2024 en de uiterste overdrachtsdatum die daaruit volgde.
11. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een significant risico op onderduiken.
Voortvarend handelen
12. Eiser stelt dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. De overdracht kon vanwege de korte termijn ook worden gerealiseerd vanuit het AZC. De bewaring heeft te lang geduurd en was daardoor onnodig bezwarend.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft slechts vijf dagen in bewaring gezeten. De vlucht is zelfs voorafgaand aan de inbewaringstelling gepland, waardoor de maatregel zo kort mogelijk hoefde te duren.
Lichter middel
14. Eiser meent dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Hij verbleef op het AZC en was afhankelijk van de voorzieningen aldaar. Ook is niet gebleken dat de maatregel van bewaring een ultimum remedium was voor de overdracht. Een meldplicht was meer proportioneel en gepast geweest. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn dringende medische en persoonlijke omstandigheden en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in het strike bewaringsregime in het detentiecentrum in Rotterdam. Het regime aldaar is voor eiser fysiek en mentaal zeer belastend.
15. Wat eiser heeft verklaard over zijn medische omstandigheden, zoals dat hij bekend is met migraine en hiervoor pijnstillers krijgt op het AZC, is voldoende meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft echter voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel, zoals een meldplicht, doeltreffend is om het risico op onderduiken te ondervangen. Aan eiser is eerder een meldplicht opgelegd, maar hij heeft geen acties ondernomen om een overdracht mogelijk te maken. Daarom is niet aannemelijk dat een lichter middel zal leiden tot het beoogde resultaat, een overdracht aan Spanje. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. [7] Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open, zoals beklag.
Ambtshalve toets
16. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.