ECLI:NL:RBDHA:2024:17503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.25507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse eiser met betrekking tot geloofwaardigheid en risico's bij terugkeer naar Afghanistan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft op 25 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 3 augustus 2023 door de minister als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 19 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims over zijn veiligheid bij terugkeer naar Afghanistan, onder andere vanwege de werkzaamheden van zijn vader voor de voormalige regering en zijn Tadzjiekse etniciteit. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van deze claims betwist, met name de verklaringen over de aanvallen door gemaskerde mannen en de moord op zijn vader en broer. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's voor terugkeerders uit het Westen en dat de besluitvorming onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en de risico's voor terugkeerders uit Europa. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op €1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 25 juni 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 augustus 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft zijn land van herkomst, Afghanistan, verlaten om de volgende redenen. In 2014 is eiser aangevallen door gemaskerde mannen, die hij heeft weten te ontvluchten. Eiser weet niet wie deze mannen zijn, maar is aangevallen omdat zijn vader als een communist wordt gezien vanwege zijn werkzaamheden voor de voormalige regering van [naam 1]. Bij terugkeer vreest eiser gedood te worden door deze onbekende groepering waar die gemaskerde mannen bij horen. Ook vreest eiser voor de Taliban bij terugkeer naar Afghanistan, omdat zijn vader werd gezien als een communist. In de gronden heeft eiser aanvullend naar voren gebracht dat hij, ook omdat hij Tadzjiek is, bij terugkeer te vrezen heeft voor de Taliban. Tot slot verblijft eiser al acht jaar in Europa en heeft zich aangepast aan de normen in Europa. Bij terugkeer kan eiser zich daarom niet aanpassen aan de eisen van Afghanistan, specifiek die van de Taliban, omdat hij een nieuwe vrije levensstijl heeft aangenomen.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Problemen met groepering [naam 2]
3. Aanval door gemaskerde mannen
4. Vader en broer vermoord
5. Werkzaamheden vader
6. Kennismaking met de groep [naam 3]
7. Verwestering
De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De problemen die eiser heeft ondervonden met de groepering [naam 2] zijn niet geloofwaardig geacht. De verklaringen over de groepering [naam 2] bevatten namelijk ongerijmdheden. Ook is de aanval door de gemaskerde mannen niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft hierover namelijk vage en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Dat de vader en broer van eiser zijn vermoord door de gemaskeerde mannen acht de minister niet geloofwaardig. Hierbij wordt voorop gesteld dat er geen documenten zijn overgelegd, waarmee het overlijden van eisers vader en broer kan worden onderbouwd. De minister gelooft niet dat het incident, waarbij eiser door gemaskerde mannen is aangevallen en zij hebben aangegeven dat zij eisers vader hebben vermoord, heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft eiser ongerijmde verklaringen afgelegd over de moord op zijn vader en broer. Verder acht de minister geloofwaardig dat de vader van eiser werkzaamheden heeft verricht voor de Afghaanse overheid. Eiser heeft namelijk een echt bevonden document overgelegd. Wel is geloofwaardig geacht dat eiser contact heeft gemaakt met de groep [naam 3]. Tot slot acht de minister ook geloofwaardig dat eiser verwesterd is. Eiser is namelijk al acht jaar in Europa en heeft zich aangepast aan de normen.
Uit de verklaringen van eiser blijkt echter niet dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging. Dat eiser uit Afghanistan komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn. Daarbij acht de minister van belang dat eiser heeft verklaard, buiten de ongeloofwaardige relevante elementen, nooit problemen te hebben ondervonden in het land van herkomst. Geloofwaardig is geacht dat eisers vader werkzaam is geweest voor de voormalige regering van [naam 1]. Uit eisers verklaringen volgt echter niet dat hij en zijn familieleden ooit problemen hebben ondervonden vanwege de werkzaamheden van eisers vader voor de regering van [naam 1]. Niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer wel in de negatieve aandacht van de Taliban zal staan vanwege de werkzaamheden van zijn vader. Eisers verklaringen over de kennismaking met de groep van [naam 3] worden geloofwaardig geacht, maar uit deze verklaringen is niet gebleken dat hij vanwege deze kennismaking problemen heeft ondervonden. Niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer wel te vrezen heeft voor deze groep. Daarnaast is geloofwaardig geacht dat eiser is verwesterd. De huidige levenswijze valt echter niet onder de vervolgingsgronden. De minister wijst daarom de asielaanvraag af als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
Heeft de minister de moord op eisers vader en broer (vierde element) ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser heeft in de gronden van beroep herhaald dat de moord op zijn vader en broer ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en verwijst naar de zienswijze.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn betoog niet nader heeft toegelicht in de gronden van beroep. Ook op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond niet verder onderbouwd. Omdat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom dit asielmotief ongeloofwaardig is geacht en eiser deze grond in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar hetgeen in de zienswijze is aangevoerd niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet. Ook het betoog van eiser om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep, slaagt om deze reden niet.
Heeft eiser bij terugkeer gegronde vrees wegens de werkzaamheden van zijn vader/ behoort eiser in Afghanistan tot een risicogroep wegens de werkzaamheden van zijn vader?
6. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat er geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. Eiser vreest namelijk voor onmenselijke en vernederende behandeling door de Taliban. De vader van eiser is namelijk werkzaam geweest voor de regering van president [naam 1], die werd gesteund door de Sovjet-Unie. Deze regering werd door de Mujaheddin en Taliban beschouwd als anti-islamitisch en personen die voor deze regering werkzaam waren worden gezien als ongelovigen. Het gegeven dat eiser nog geen problemen heeft ondervonden, betekent niet dat hij bij terugkeer naar Afghanistan ook geen problemen zal ondervinden van de Taliban. In het nader gehoor heeft eiser immers verklaard dat zijn familie, met uitzondering van zijn vader, nog geen problemen heeft ondervonden met de Taliban. Op de zitting voegt eiser daaraan toe dat dat komt omdat zijn familieleden in Afghanistan nog minderjarig zijn.
6.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de werkzaamheden van eisers vader niet maken dat eiser bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij en zijn familie nooit problemen hebben ondervonden van de Taliban vanwege de werkzaamheden van zijn vader, [2] ook niet na de eerdere machtsovername door de Taliban in 1996 (tot 2001) na het verdrijven van de Mujaheddin. Uit eisers verklaringen volgt verder dat hij (of zijn vader) geen problemen hebben ondervonden vanwege het werk van zijn vader voor de regering van [naam 1], van de zijde van de Mujaheddin na hun machtsovername in 1992. Onder beide machthebbers (eerst de Mujaheddin en later de Taliban) was al bekend dat eisers vader werkzaam is geweest voor de voormalige president [naam 1]. Ook bij latere regeringen na 2001 is niet gebleken dat eiser problemen heeft ondervonden. Bovendien blijkt niet dat eiser of zijn familieleden na de machtsovername door de Taliban in 2021 problemen hebben ondervonden vanwege de werkzaamheden van eisers vader. [3] Dat eisers familie in Afghanistan momenteel alleen uit minderjarige personen zou bestaan, wordt niet gevolgd. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn zus en kinderen in Afghanistan verblijven. [4] Niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer wel in de negatieve aandacht van de Taliban zal staan vanwege de werkzaamheden van zijn vader. De minister stelt zich ook terecht op het standpunt dat de werkzaamheden van eisers vader voor de voormalige regering niet maken dat eiser onder een risicogroep valt als bedoeld in paragraaf C7/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De minister heeft de werkzaamheden van de vader van eiser voor de voormalige regering van president [naam 1] geloofwaardig geacht. Hierdoor valt eiser echter niet onder één van de risicogroepen als bedoeld in paragraaf C7/2.3.2 van de Vc 2000. Eisers vader is namelijk werkzaam geweest voor de regering van [naam 1] in de periode van 1986 tot 1992. Eisers vader is niet werkzaam geweest voor de laatste regering van voor de machtsovername in 2021 door de Taliban. Verder is niet gebleken dat eiser zelf werkzaam is geweest voor de laatste regering van voor de machtsovername in 2021 door de Taliban.
Behoort eiser in Afghanistan tot een risicogroep wegens zijn etniciteit?
7. Eiser voert aan dat hij wegens zijn Tadzjiekse etniciteit tot een risicogroep behoort en daarom bij terugkeer een verhoogd risico loopt om in de negatieve belangstelling van de Taliban te raken. Uit de Country Guidance van de European Union Agency for Asylum (EUAA) volgt dat de Taliban, Tadzjieken zien als aanhangers van het National Resistance Front (NRF). Het NRF bestaat namelijk grotendeels uit etnische Tadzjieken en heeft geprobeerd om gebieden van de Taliban te veroveren. [5] Het gaat hierbij met name om Tadzjieken die afkomstig zijn uit de provincie Panjshir. [6] Tadzjieken uit Kabul hebben volgens de Country Guide een verhoogd risico om in de negatieve belangstelling van de Taliban te raken, hetgeen kan leiden tot vervolging, ontvoering, marteling en executie. [7] Zoals eiser al heeft verklaard tijdens het aanmeldgehoor verbleef eiser voordat hij Afghanistan verliet in Kabul tot eind 2014, [8] en heeft hij verklaard in het nader gehoor dat hij in Panjshir woonde. [9] Hierdoor is het aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan als opposant van de Taliban zal worden beschouwd.
7.1.
De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het enkele feit dat eiser tot de etnische Tadzjieken behoort, niet maakt dat eiser behoort tot een risicogroep zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000. De minister volgt dat eiser Tadzjiek is en uit een regio komt waar onder andere Tadzjieken doelwit van de Taliban zijn. De minister wijst erop dat uit de Country Guidance: Afghanistan van januari 2023 van EUAA, niet volgt dat Tadzjieken ondanks hun numerieke meerderheid in de provincie Baghlan als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Uit dit rapport volgt immers enkel dat personen die verdacht worden lid te zijn van het NRF een risico lopen, maar niet dat alle Tadzjieken een risico lopen. In dit rapport staat niet vermeld dat alle Tadzjieken als tegenstander van de Taliban of als sympathisant van het NRF gezien worden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de minister naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2023, welke is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2023. [10] Gesteld noch gebleken is dat eiser wordt gezien als sympathisant van het NRF. Ook heeft eiser als Tadzjiek, naar eigen zeggen, in Afghanistan geen problemen ondervonden van de Taliban. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de positie van terugkeerders uit het Westen in Afghanistan voldoende betrokken bij de besluitvorming?
8. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de minister de positie van terugkeerders uit het Westen in Afghanistan onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 februari 2024. [11] Aangezien de minister geen nader onderzoek heeft gedaan naar de positie van personen zoals eiser, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Dit is van belang omdat de minister in het geval van eiser de verwestering geloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft zich namelijk aangepast aan de normen in Nederland en heeft een vrije levensstijl aangenomen in de afgelopen acht jaren dat hij in Europa verblijft.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij (nog) geen nader onderzoek hoeft te doen naar de positie van terugkeerders uit het Westen in Afghanistan. Het is niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt, enkel omdat hij terugkeert vanuit het Westen. De minister wijst er op dat hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 28 februari 2024. De minister heeft in de besluitvorming, zoals eiser stelt, geloofwaardig geacht dat eiser verwesterd is. Volgens de minister leidt dit er echter niet toe dat eisers asielverzoek moet worden ingewilligd. Eiser valt namelijk niet onder het beleid voor verwesterde Afghaanse vrouwen (werkinstructie 2019/1). Ook stelt de minister dat eisers gestelde huidige levenswijze niet valt onder de vervolgingsgronden. Niet is gebleken dat aan de verwestering een politieke overtuiging of geloofsverandering ten grondslag ligt. Dat eiser acht jaar woonachtig is in Europa, de Europese nomen hanteert en een vrije levensstijl heeft aangenomen heeft geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 februari 2024. [12] In deze uitspraak heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat de minister over onvoldoende informatie beschikt over de mate waarop terugkeerders uit het Westen risico lopen op problemen met de Taliban. Om die reden oordeelt de rechtbank in die uitspraak dat de minister nader onderzoek moet doen naar de terugkeerrisico’s van terugkeerders uit het Westen. Voor een nadere motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de overwegingen uit de uitspraak van 28 februari 2024. Dat er hoger beroep is ingesteld geeft vooralsnog geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat, in hoger beroep geen sprake is van andere landeninformatie dan reeds in het beroep bij de meervoudige kamer van deze rechtbank is besproken. Aangezien de minister geen onderzoek heeft gedaan naar de positie van terugkeerders uit het Westen in Afghanistan, berust de besluitvorming op een onzorgvuldige voorbereiding en ondeugdelijke motivering.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen. Hierbij moet zijn standpunt nader worden gemotiveerd, aan de hand van onderzoek naar de terugkeerrisico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers, waarbij hij (opnieuw) rekening houdt met eisers persoonlijke omstandigheden.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot betaling van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Nader gehoor p. 25.
3.Nader gehoor p. 25.
4.Nader gehoor p. 11.
5.Country Guidance Afghanistan 2023 van de European Union Agency for Asylum p. 48.
6.Country Guidance Afghanistan 2023 van de European Union Agency for Asylum p. 85.
7.Country Guidance Afghanistan 2023 van de European Union Agency for Asylum p. 86.
8.Aanmeld gehoor p. 4.
9.Nader gehoor p. 16.
10.Rb. Den Haag (zp. ’s-Hertogenbosch) 27 september 2023, In en ABRvS 19 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3874.
11.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720.
12.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720.