ECLI:NL:RBDHA:2024:17496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/673041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

Op 7 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2008, die te maken heeft met ernstige opgroei- en opvoedproblemen. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Dit besluit volgt op een eerdere beschikking van 26 september 2024, waarin de minderjarige ook al onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De kinderrechter oordeelde dat, hoewel er sprake is van forse problemen, er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn onderzocht om de problematiek van de minderjarige aan te pakken. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een gesloten uithuisplaatsing, maar de kinderrechter wees dit verzoek af, omdat er momenteel geen plek beschikbaar is in een gesloten accommodatie en de minderjarige op dit moment geen agressie vertoont in de crisisplek waar hij verblijft. De kinderrechter benadrukte dat de veiligheid van de minderjarige en anderen voorop staat en dat de huidige situatie niet langer houdbaar is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, en het hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/673041 / JE RK 24-1723
Datum uitspraak: 7 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing na een spoedmachtiging
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat mr. C.C. Peterse, gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beide wonende in [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: de ouders,
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 26 september 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 26 september 2024 tot 9 oktober 2024, alsmede voor dezelfde duur een machtiging uithuisplaatsing verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en hem aansluitend te doen opnemen en te doen verblijven in gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • voornoemde beschikking van 26 september 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 5 oktober 2024 als bedoeld in artikel 6.1.2, vijfde lid van de Jeugdwet.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [de minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de ouders;
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- [naam 3] , namens de Raad.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de mondelinge behandeling - in de aanwezigheid van zijn advocaat - een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

  • [de minderjarige] verblijft bij Enver.
  • Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 26 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van drie maanden, en voor dezelfde duur een trajectmachtiging om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, in eerste instantie in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en daarna in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft de verzoeken, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Bij [de minderjarige] is sprake van persoonlijke problematiek, waaronder verslaving, emotieregulatie-problemen, depressieve klachten en (vermoedelijk) niet aangeboren hersenletsel. Er is al langere tijd hulpverlening betrokken bij het gezin. De ouders zien de noodzaak van de hulpverlening en staan hier ook voor open, maar de onderlinge verhoudingen binnen het gezin zijn onder druk komen te staan. Op 24 september 2024 is [de minderjarige] geplaatst bij de Stern van Youz. Kort na de plaatsing heeft zich een hevig agressie-incident voorgedaan, waarbij [de minderjarige] verbaal en fysiek is uitgevallen naar twee medewerkers van Youz. Hierdoor is [de minderjarige] door de politie meegenomen naar het bureau voor verhoor en Youz heeft aangegeven dat hij daar niet meer kan verblijven. Momenteel verblijft hij bij een crisisplek van Enver. Op dit moment is er geen plek binnen de gesloten jeugdhulp. De situatie thuis is onhoudbaar, waardoor de veiligheid van [de minderjarige] en de rest van het gezin niet gegarandeerd kan worden. In afwachting van een plek binnen de gesloten jeugdhulp, is het daarom noodzakelijk dat [de minderjarige] ter overbrugging in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft. Voorkomen moet worden dat de veiligheid van [de minderjarige] of anderen in gevaar komt als [de minderjarige] op een open groep verblijft. Zodra er een plek beschikbaar is moet [de minderjarige] dan ook in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp worden geplaatst.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens [de minderjarige] is verweer gevoerd tegen de machtiging gesloten jeugdhulp. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten hiervoor. Een gesloten machtiging moet alleen worden ingezet als ultimum remedium. Er zijn echter nog geen minder verstrekkende alternatieven ingezet en ook is er momenteel geen verblijfsplek in een gesloten accommodatie voorhanden. Daarnaast ervaart [de minderjarige] rust op de huidige (crisis)plek. Deze plek kan dienen als overbrugging tot het moment waarop er een passende verblijfsplek beschikbaar is. Een plaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp is daarom niet noodzakelijk. Gelet op het bovenstaande heeft de advocaat primair verzocht het deel van het verzoek dat ziet op de gesloten plaatsing af te wijzen. Daarbij is bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp aan te houden.
4.2.
De ouders hebben ter zitting hun zorgen over de situatie van [de minderjarige] geuit. Vanaf september 2023 zetten de ouders zich in om passende hulpverlening voor [de minderjarige] te vinden, maar dit verloopt moeizaam. Gelet op de problematiek van [de minderjarige] kan hij niet thuis wonen. De plaatsing bij Enver is op dit moment passend voor [de minderjarige] . Het is belangrijk dat [de minderjarige] eerst kan stabiliseren en dat gezocht wordt naar een verblijfsplek waar hem daarna behandeling kan worden geboden. De ouders kunnen alleen instemmen met een machtiging gesloten jeugdhulp als de veiligheid van [de minderjarige] of anderen op een open groep niet kan worden gegarandeerd.
4.3.
De gecertificeerde instelling schaart zich achter het verzoek van de Raad. Ter zitting is naar voren gebracht dat de huidige plaatsing van [de minderjarige] in een open accommodatie een crisisplaatsing betreft. [de minderjarige] moet zich hier houden aan strenge voorwaarden. Eén daarvan is het niet gebruiken van verdovende middelen. Er is nog geen indicatie wanneer [de minderjarige] terechtkan bij een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Verder is [de minderjarige] aangemeld bij Yes We Can Clinics voor hulp bij zijn verslavingsproblematiek.

5.De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [de minderjarige] weg te nemen. [de minderjarige] zal voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de duur van drie maanden (artikel 1:257 BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn al langere tijd ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Bij [de minderjarige] is sprake van drugsproblematiek, hevige agressie, depressieve klachten en gedragsproblematiek, wat zich uit in systemische en psychiatrische problematiek. In het vrijwillig kader is het niet gelukt om deze zorgen weg te nemen of te laten afnemen. Een voorlopige ondertoezichtstelling is daarom niet alleen passend, maar ook noodzakelijk om ervoor te zorgen dat een jeugdbeschermer betrokken raakt om de benodigde hulpverlening voor [de minderjarige] in te zetten.
Machtiging uithuisplaatsing
5.3.
De kinderrechter is verder van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Aan de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan.
5.4.
Daarnaast overweegt de kinderrechter het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Daarnaast moet blijken dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. De kinderrechter is van oordeel dat aan bovenstaande gronden niet is voldaan.
5.5.
Recentelijk hebben zich heftige gebeurtenissen voorgedaan, waaronder een geweldsuitbarsting vanuit [de minderjarige] naar medewerkers van Youz. Hierdoor heeft de kinderrechter op 26 september 2024 met spoed een trajectmachtiging verleend om [de minderjarige] (uiteindelijk) in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te plaatsen. Ter zitting is de kinderrechter duidelijk geworden dat een plek in de gesloten jeugdhulp momenteel niet voorhanden is. Daarnaast verblijft [de minderjarige] momenteel op een crisisplek bij Enver, waar hij geen agressie meer heeft laten zien. Het is belangrijk dat [de minderjarige] nu eerst stabiliseert, waarna passende behandeling moet worden opgestart. Hoewel bij [de minderjarige] sprake is van forse opgroei- en opvoedproblemen, is niet gebleken dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om zijn problematiek te behandelen. De kinderrechter overweegt dat een gesloten plaatsing bij uitstek een ultimum remedium is en dat deze maatregel pas moet worden ingezet als er op geen enkele minder verstrekkende manier voor de jeugdige gezorgd kan worden. Dergelijke minder verstrekkende maatregelen zijn echter niet genomen zodat niet kan worden vastgesteld dat deze onvoldoende effectief zijn. Gelet op de inhoud van de stukken en hetgeen op de zitting is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op dit moment het meest passend is voor [de minderjarige] . De gedragswetenschapper overweegt in zijn instemmingsverklaring dat [de minderjarige] een woonomgeving nodig heeft die past bij zijn complexe problematiek. De kinderrechter is van oordeel dat vooralsnog niet vaststaat dat een dergelijk opvoedklimaat niet in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan [de minderjarige] kan worden geboden. Tot slot benadrukt de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling alles in het werk moet stellen om [de minderjarige] zo snel mogelijk de benodigde psychische hulpverlening te bieden.
5.6.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de verzochte duur passend en geboden. Dat betekent dat de kinderrechter het zelfstandig verzoek van de advocaat van [de minderjarige] zal toewijzen en dat het deel van het verzoek van de Raad dat ziet op de gesloten plaatsing zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 7 oktober 2024 tot 25 december 2024;
6.2.
wijst het zelfstandig verzoek van de advocaat van [de minderjarige] toe en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 oktober 2024 tot 25 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier,
en op schrift gesteld op 24 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.