ECLI:NL:RBDHA:2024:1749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.35065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris over verblijfsvergunning en indirect refoulement naar Syrië via Zweden

Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 6 november 2023, waarin de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning niet in behandeling is genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld. Eiser stelt dat hij bij overdracht aan Zweden een risico loopt op indirect refoulement naar Syrië, omdat hij geen verblijfsvergunning meer heeft voor de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en bij uitzetting naar de VAE vervolgens naar Syrië zal worden uitgezet. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat het beleid van Zweden ten aanzien van Syrië fundamenteel verschilt van dat van Nederland. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure in Zweden, waardoor het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35065
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Taheri),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Dijcks).
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 6 november 2023 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling heeft genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de door hem aangevoerde argumenten, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de beslissing tot het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Standpunt eiser – indirect refoulement en interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert primair aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het vermoeden dat Zweden het verbod op refoulement niet zal schenden. Hij stelt dat voldaan is aan de norm zoals verwoord in het arrest van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van Staten van 6 juli 2021.2 Bij overdracht aan Zweden loopt eiser namelijk een risico op indirect refoulement. Het beleid van Zweden ten aanzien van Syrië verschilt evident en fundamenteel ten opzichte van het beleid van Nederland. Wanneer eiser overgedragen wordt aan Zweden zal hij worden uitgezet naar Syrië, of de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Eiser verwijst daartoe naar de laatste beschikking van Zweden van oktober 2019. Eiser heeft geen verblijfsvergunning meer voor de VAE, en zal daarom bij uitzetting naar de VAE vervolgens door de VAE worden uitgezet naar Syrië. Daarnaast zal hij in de VAE worden gedetineerd, omdat hij niet in bezit is van de juiste documenten. Eiser verwijst naar artikel 21 van de Immigratiewet van de VAE, waaruit volgt dat personen die illegaal het land binnenkomen worden gedetineerd. Eiser wijst er verder op dat ook als hij wel in de VAE zou worden toegelaten, hij vanwege zijn stateloosheid zo ernstig zal worden beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk zal zijn om daar op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Uit algemene info blijkt volgens eiser dat de hoogste rechter in Zweden aan hem geen bescherming zal bieden tegen uitzetting naar Syrië, omdat deze het beleid in Zweden niet afkeurt. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 30 januari 20233, waarin zij heeft geoordeeld dat dat uit algemene stukken blijkt dat de Zweedse rechter het beleid tot op heden nog niet heeft afgekeurd en dat de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen in elk geval tot nu op voorhand uitgesloten lijkt.
6. Eiser stelt subsidiair dat ten aanzien van Zweden niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zweden heeft geen enkele actie ondernomen om hem met een werkvergunning naar de VAE te laten vertrekken. Zij laten hem gewoon bungelen.
Arrest van Europees Hof van Justitie van 30 november 2023
7. De rechtbank stelt vast dat na sluiting van het onderzoek ter zitting het Hof van Justitie van de Europese Unie zich in haar uitspraak van 30 november 20234 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van een Dublinprocedure. Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Zweden een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.5 Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.6

2.ECLI:NL:RVS:2022:1862.

4 ECLI:EU:C:2023:934.
5 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
6 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
8. De rechtbank zal in het hierna volgende daarom eerst eisers beroep ten aanzien van de schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel behandelen, en daarna ingaan op de gestelde schending van het verbod op indirect refoulement.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Zweden op basis waarvan niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
10. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zweden, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zweedse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
10. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft geen concrete bezwaren aangedragen die verband houden met de kwaliteit van de asielprocedure. De omstandigheid dat aan eiser gezien het terugkeerbesluit naar de VAE geen internationale bescherming is verleend, is een inhoudelijke beoordeling die de Zweedse autoriteiten toekomt. Hieruit volgt niet dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De Zweedse autoriteiten hebben bovendien door het terugnameverzoek te accepteren toegezegd zich bij terugname te houden aan de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Dit betekent dat eiser de mogelijkheid moet hebben een beroep te doen op een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming door Zweden. Niet is gebleken dat dit niet beschikbaar is voor eiser. Dit volgt ook niet uit de verklaring van eiser zelf, dat hij in Zweden een gerechtelijke procedure heeft gevoerd. Het feit dat hij daarin kennelijk geen gelijk heeft gekregen, maakt dat niet anders. Dat is – zoals reeds overwogen - ter inhoudelijke beoordeling aan de Zweedse rechter. Eiser heeft bovendien geen uitspraak van de Zweedse rechter overgelegd zodat niet vastgesteld kan worden waarom hij geen asielvergunning heeft gekregen. De stelling van eiser dat Zweden tot nu toe niet heeft bewerkstelligd dat eiser op grond van de beschikking van oktober 2019 met een werkvergunning naar de VAE kan, maakt het voorgaande niet anders. Eiser zal bij de Zweedse autoriteiten aanhangig moeten maken dat hij op grond van de beschikking uit oktober 2019 naar de VAE dient te gaan, maar ondersteuning wil bij het verkrijgen van een werkvergunning in de VAE.
10. Ook de stelling van eiser ter zitting dat de staatssecretaris het Zweedse terugkeerbesluit had moeten laten vertalen, en de stukken ten aanzien van zijn eerdere procedures in Zweden had moeten opvragen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De staatssecretaris is daarom niet gehouden om
de stukken van eiser te vertalen of op te vragen bij de Zweedse autoriteiten. Dit temeer nu eiser geen begin van bewijs heeft geleverd dat hieruit zo blijken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
13. Nu eisers beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet slaagt, slaagt gezien voornoemde uitspraak van het Europees Hof ook zijn beroep op indirect refoulement niet. De rechtbank is dit – ten overvloede en mede in het licht van hetgeen ter zitting is besproken
- eens te meer van mening omdat uit de door eiser overgelegde beschikking van oktober 2019 van Zweden blijkt dat hij niet valt onder het zogenaamde ‘Damascus’ beleid van Zweden, maar dat hij terug zal moeten keren naar de VAE. Anders dan eiser stelt heeft hij dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 20217, of de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 30 januari 2023.8 Eiser zal verder een eventueel risico dat de VAE hem zal uitzetten naar Syrië, moeten voorleggen aan de Zweedse autoriteiten/de Zweedse rechter. Zoals in het voorgaande overwogen is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.

Artikel 17 van de Dublinverordening

14. De rechtbank begrijpt dat eiser aanvoert dat dit artikel ten onrechte niet toegepast, gelet op hetgeen wat hiervoor is aangevoerd. Gelet op wat hiervoor is aangevoerd en overwogen in het kader interstatelijk vertrouwensbeginsel is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.

7.ECLI:NL:RVS:2022:1862.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 januari 2024
Documentcode: [Documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.