ECLI:NL:RBDHA:2024:17476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.34873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de buiten behandeling stelling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling buiten behandeling te stellen. De minister had de aanvraag op 21 maart 2023 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle benodigde bewijsstukken had overgelegd. Eiser had eerder een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend, die was ingewilligd, maar de rechtbank oordeelt dat eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, omdat de aanvraag voor de verblijfsvergunning eerder was ingediend dan een latere aanvraag die wel inhoudelijk was behandeld.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet de vereiste medische stukken heeft overgelegd. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte van het horen heeft afgezien, maar de rechtbank oordeelt dat de minister op basis van de ingediende bezwaren redelijkerwijs kon concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding, omdat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister om de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ van eiser buiten behandeling te stellen.
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 21 maart 2023 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij zijn besluit om de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De minister heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en de gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser heeft op 11 maart 2022 een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Deze aanvraag is met het besluit van 8 juli 2022 ingewilligd en is uitstel van vertrek verleend voor de duur van een jaar, van 24 mei 2022 tot 24 mei 2023.
5.1.
Op 2 februari 2023 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘medische behandeling’ ingediend. Bij brief van 9 februari 2023 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat bewijsmiddelen bij de aanvraag ontbreken en is eiser in de gelegenheid gesteld deze alsnog binnen twee weken over te leggen. Eiser heeft niet alle ontbrekende stukken aangeleverd. De minister heeft daarom met het besluit van 21 maart 2023 de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
5.2.
Op 11 april 2023 heeft eiser hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar van eiser is op grond van artikel 7:3 aanhef en onder b, van de Awb - zonder eiser in bezwaar te horen - met het bestreden besluit van 2 november 2023 kennelijk ongegrond verklaard.
5.3.
Inmiddels had eiser op 3 april 2023 een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘medische behandeling’ ingediend. Deze aanvraag bevatte alle benodigde bewijsstukken en is wel inhoudelijk beoordeeld door de minister. De aanvraag is met het besluit van eveneens 2 november 2023 afgewezen. Tegen deze afwijzing is door eiser geen bezwaar gemaakt.
5.4.
Op 3 april 2024 heeft eiser een aanvraag voor verlenging van het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw van de 2000 ingediend. Met het besluit van 24 april 2024 is deze aanvraag ingewilligd en is aan eiser uitstel van vertrek verleend van 24 mei 2024 tot 24 mei 2025.
Heeft eiser nog procesbelang?
6. De minister heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat de latere aanvraag van 3 april 2023 wel inhoudelijk is behandeld en is afgewezen. Eiser heeft hier geen beroep tegen ingesteld. Deze aanvraag ziet volgens de minister op hetzelfde als de aan dit beroep onderliggende aanvraag. Als gevolg hiervan kan eiser niet meer bereiken wat hij met dit beroep wil bereiken.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat eiser nog wel procesbelang heeft bij dit beroep. De aanvraag die voorligt is op 2 februari 2023 – en dus twee maanden eerder – ingediend dan de tweede aanvraag. Dit betekent dat de ingangsdatum van de door eiser gevraagde verblijfsvergunning eerder kan aanvangen dan bij zijn tweede aanvraag het geval was. Gelet hierop heeft eiser belang bij de behandeling van dit beroep en zal de rechtbank het beroep inhoudelijk behandelen.
Heeft de minister de aanvraag van eiser buiten behandeling kunnen stellen?
7. Eiser betoogt dat de minister de aanvraag van eiser ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. In dit kader voert eiser aan dat, op het moment van de aanvraag, het aan hem verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 8 juli 2022 nog geldig was. Uit het aan het besluit van 8 juli 2022 ten grondslag liggende medisch advies van 6 juli 2022, blijkt dat een medische noodsituatie wordt verwacht bij terugkeer naar Sri Lanka, omdat acuut orgaan falen en een diabetisch coma levensbedreigend zijn. Op 9 mei 2023 is een nieuw medisch advies uitgebracht welke op dat punt ook volledig overeenkomt met het medisch advies van 6 juli 2022. Eiser stelt dat er op hem een onevenredig zware bewijslast wordt gelegd om zijn aanvraag te onderbouwen, terwijl de medische situatie van eiser via het eerder opgemaakte medisch advies van 6 juli 2022, al bekend is bij de minister. Daarbij voert eiser aan dat zijn medische situatie niet is verslechterd. Om die reden had de minister, volgens eiser, kunnen volstaan met een onderzoek naar de beschikbare medische behandeling in Sri Lanka en bestond er geen grond voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Het is niet in geschil dat eiser, ook na het geboden herstelverzuim, de (medische) stukken waar de minister om heeft gevraagd niet (allemaal) heeft overgelegd. Eiser stelt dat dit ook niet nodig is, omdat de minister al in het bezit is van het eerder opgemaakt medisch advies van 6 juli 2022, dat zijn medische conditie voldoende onderbouwt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is het aan eiser om gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op zijn aanvraag relevant zijn. Gelet hierop stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser de vereiste stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag, zoals weergegeven in paragraaf B8.9.3 en A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire, wel moet overleggen. Dat in een andere en eerdere procedure al een medisch advies was opgemaakt maakt dit niet anders. Daarbij overweegt de rechtbank dat dit medische advies (ongeveer) zeven maanden voor de aanvraag van 2 februari 2023 is opgemaakt. Dit is een dusdanig lange periode, dat niet zonder meer kan worden gezegd dat er in de tussentijd geen (nieuwe) medische omstandigheden hebben voorgedaan die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van deze aanvraag. De enkele mededeling van eiser dat zijn medische conditie niet is verslechterd, is in dit kader onvoldoende alleen al omdat eiser geen medicus is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister geen onevenredig zware bewijslast bij eiser heeft neergelegd door hem te vragen zijn aanvraag met medische stukken te onderbouwen. De minister mocht de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier ‘medische behandeling’ dan ook op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c van de Awb buiten behandeling stellen.
Hoorplicht
8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte van het horen heeft afgezien, omdat van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift geen sprake was.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [2] Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, kon de minister in dit geval redelijkerwijs tot de conclusie komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet compleet was. In bezwaar heeft eiser niet alsnog de aanvraag compleet gemaakt of aangetoond dat deze compleet was. De minister kon de aanvraag daarom afwijzen als kennelijk ongegrond en van het horen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2448.