ECLI:NL:RBDHA:2024:17461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23/12291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod van 20 jaar opgelegd aan Algerijnse asielzoeker op basis van AIVD ambtsbericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser een inreisverbod van twintig jaar was opgelegd. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod was gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de AIVD, waarin eiser werd beschouwd als een gevaar voor de nationale veiligheid. Eiser had in zijn beroepsgronden aangevoerd dat het ambtsbericht niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen actuele bedreiging van hem uitging. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er nog steeds een actuele bedreiging van eiser uitging, mede op basis van informatie van de Duitse autoriteiten en het IAB van de AIVD. De rechtbank concludeerde dat de duur van het inreisverbod van twintig jaar gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de situatie en de aard van de gedragingen van eiser in het verleden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.281,25.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/12291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigden: mr. J.V. de Kort, mr. R.S. Venema en mr. J.J. van Jolingen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld in Breda. De zaak is op zitting behandeld door de volgende rechters: mr. W. Anker, als voorzitter en mr. B.F.Th. de Roos en mr. S.E. van de Merbel als leden. Aan deze zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder, mr. J.V. de Kort en mr. R.S. Venema.
Het onderzoek is tijdens de zitting geschorst en aan partijen is meegedeeld dat de rechtbank hen schriftelijk zal berichten over hoe het onderzoek zal worden voortgezet.
Bij brief van 6 november 2023 heeft de rechtbank verweerder verzocht om documenten aan het dossier toe te voegen en nadere informatie te verschaffen. Specifiek heeft de rechtbank verweerder verzocht om de gegevens die ten grondslag liggen aan het Individueel Ambtsbericht (hierna: IAB) van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) van 12 april 2023 te verstrekken.
Op verzoek van verweerder heeft de rechtbank bij brief van 9 november 2023 de AIVD verzocht om de stukken die ten grondslag liggen aan het IAB over te leggen, dan wel daar inzage in te bieden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft namens de AIVD op 22 november 2023 het verzoek gedaan om beperkte kennisneming van de stukken zoals bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft op 23 november 2023 een nadere schriftelijke reactie ingediend. Eiser heeft hier op 7 december 2023 op gereageerd.
Bij beslissing van 21 februari 2024 heeft de geheimhoudingskamer van deze rechtbank beslist dat volledige beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank op 11 maart 2024 meegedeeld dat hij de rechtbank geen toestemming verleent voor inzage in deze onderliggende stukken.
Op 21 maart 2024 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij geen toestemming verleent voor sluiting van het onderzoek zonder een nadere zitting.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 opnieuw op zitting behandeld in Breda. De zaak is op zitting behandeld door de volgende rechters: mr. S.E. van de Merbel, als voorzitter en mr. B.F.Th. de Roos en mr. M.L. Weerkamp als leden. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder, mr. J.V. de Kort en mr. J.J. van Jolingen. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Bij besluit van 24 februari 2023 is eisers asielaanvraag in Nederland afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Dit besluit bevat ook een terugkeerbesluit en staat in rechte vast. [2]
2. Op 12 april 2023 heeft de AIVD een IAB uitgebracht aan de Directeur-generaal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. In dit IAB staat het volgende:
“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering beschikt de Algemene Inlichtingen
en Veiligheidsdienst (AIVD) over de volgende betrouwbare informatie met
betrekking tot de persoon die bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst asiel heeft
aangevraagd als [eiser] ( [datum] 1990, [plaats] te Algerije).
Eind 2015 was [eiser] een aanhanger van Islamitische Staat in Irak en Syrië
(ISIS) en was waarschijnlijk betrokken bij een aanslagplot in Duitsland. Eind 2015
sympathiseerde [eiser] met de ideologie van ISIS. Ook stond hij eind 2015 in
contact met personen die betrokken waren in het ondersteunen van terroristische
activiteiten van ISIS.
De AIVD beschouwt, gelet op bovenstaande informatie, [eiser] als een gevaar
voor de nationale veiligheid.”
Eiser is op 25 april 2023 uitgezet naar Algerije.
Voornemen
3. Op 13 april 2023 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om aan hem een inreisverbod op te leggen voor de duur van twintig jaar. [3] Dit omdat eiser een gevaar en ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid en omdat er sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Dit blijkt uit het IAB van de AIVD. Een IAB van de AIVD is een deskundigenadvies en vermelding van de aan een ambtsbericht ten grondslag liggende bronnen mag achterwege blijven vanwege de vertrouwelijkheid ervan. Verweerder gaat uit van de juistheid van de in het ambtsbericht opgenomen informatie, omdat op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie is verstrekt. Daarnaast blijkt uit informatie van de Duitse autoriteiten dat aan eiser op 19 augustus 2019 door de Regionspräsident Hannover een inreisverbod voor de duur van tien jaren is opgelegd (hierna: Duitse inreisverbod), omdat uit informatie van één van de Duitse Inlichtingendiensten (Bundesamt für Verfassungsschutz) van 15 juni 2018 is gebleken dat eiser aanhanger is van de terroristische organisatie die bekend staat als “Islamitische Staat” en dat hij waarschijnlijk betrokken was bij de planning van de aanslag in Berlijn op 19 december 2016.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de overwegingen uit het voornemen overgenomen en ter aanvulling nog het volgende overwogen. Het door de Duitse autoriteiten opgelegde inreisverbod van tien jaar geldt alleen voor Duitsland. Op het moment dat het Duitse inreisverbod werd opgelegd viel eiser niet onder de personele werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn, [4] omdat hij niet meer op het grondgebied van Duitsland (of één van de andere lidstaten van de Europese Unie) verbleef. [5] Verweerder benadrukt daarnaast dat het zware inreisverbod alleen is gebaseerd op het IAB, omdat de AIVD eiser een bedreiging acht voor de nationale veiligheid. Wat eiser verder heeft aangevoerd vormt geen aanknopingspunt voor twijfel aan de inhoud van het IAB en daarmee is er ook geen aanleiding om de vergewisplicht anders in te vullen. Eiser voert in zijn zienswijze algemeenheden en ontkenningen aan, een specifieke en daarmee verifieerbare onderbouwing ontbreekt. Er is ook geen reden om de duur van het inreisverbod te verkorten, omdat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd. [6] Tot slot is het inreisverbod niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [7]

Gronden van beroep

5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft in de gronden van beroep van 20 juni 2023 het volgende aangevoerd. In de asielbeschikking van 24 februari 2023 heeft verweerder het eerder door Duitsland opgelegde inreisverbod van tien jaar nog gehandhaafd en erkend dat eiser in het Schengeninformatiesysteem gesignaleerd staat (hierna: SIS-signalering). Niet valt in te zien hoe verweerder dan nog een nieuw inreisverbod heeft kunnen opleggen. Ook de grondslag van het opgelegde inreisverbod, artikel 66a, zevende lid, van de Vw, is onjuist. Het IAB is verder niet zorgvuldig tot stand gekomen en ook niet inzichtelijk en concludent. Het IAB bevat ten onrechte niet meer dan enkele stellingen zonder onderbouwing en bevat geen bronvermelding of enige uitleg over het soort bronnen dat is gebruikt. [8] Daarnaast heeft verweerder bij de AIVD ten onrechte niet nagevraagd waaruit blijkt dat eiser verdacht wordt van terroristische activiteiten of de betrokkenheid daarbij, nu eiser geen verdachte was of is veroordeeld voor terrorisme. Het IAB bevat ook geen andere stellingen dan het Duitse inreisverbod. Verweerder heeft ook nagelaten om te onderbouwen hoe hij is gekomen tot de afweging dat sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Het IAB ziet namelijk op een situatie van acht jaar geleden. Tot slot heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom er een inreisverbod is opgelegd voor de duur van twintig jaar, nu de Duitse autoriteiten op basis van dezelfde informatie eerder een inreisverbod hebben opgelegd van tien jaar.
6. In de aanvullende schriftelijke reactie van 7 december 2023 heeft eiser zijn beroepsgronden verder aangevuld. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door geen verduidelijking te vragen bij de Franse autoriteiten over waarom eiser in Frankrijk is gesignaleerd. Uit de Franse SIS-signalering blijkt namelijk niet ondubbelzinnig dat Frankrijk geen (Europeesrechtelijk) inreisverbod heeft opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Grondslag van het inreisverbod
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van twee of meer naast elkaar bestaande (Europeesrechtelijke) inreisverboden met dezelfde strekking zodat verweerder een inreisverbod kon uitvaardigen geldend voor de gehele EU, EER, [9] en Zwitserland. De rechtbank vindt hiertoe het volgende van belang. Uit het afwijzende asielbesluit van de Duitse autoriteiten van 22 februari 2016 volgt dat aan eiser een inreisverbod is opgelegd voor de duur van dertig maanden. In dit inreisverbod staat expliciet vermeld dat eiser de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten wordt ontzegd. [10] Dit inreisverbod was echter geldig tot 1 december 2018. [11] Uit het Duitse inreisverbod van 19 augustus 2019 volgt verder duidelijk dat sprake is van een nationaalrechtelijk inreisverbod (
Ausweisung), omdat slechts het
“Bundesgebiet”wordt genoemd. [12] Dit Duitse inreisverbod heeft dus geen Europese dimensie, omdat eiser niet de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van alle lidstaten wordt ontzegd maar slechts op dat van Duitsland.
8. De enkele vaststelling dat eiser is gesignaleerd in Frankrijk betekent verder niet dat er sprake is van een door de Franse autoriteiten uitgevaardigd Europeesrechtelijk inreisverbod. Uit de informatie uit de SIS-signalering volgt slechts dat eiser is gesignaleerd voor nationale veiligheidsdoeleinden, verder staat er een nationaalrechtelijk wetsartikel genoemd. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen concreet aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat Frankrijk ten aanzien van eiser een Europeesrechtelijk inreisverbod heeft uitgevaardigd. Daarbij komt dat eiser zelf ook geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat er (mogelijk) sprake is van een aan eiser opgelegd Europeesrechtelijk inreisverbod in Frankrijk.
9. Vaststaat dat aan eiser eerder een terugkeerbesluit is uitgereikt dat onherroepelijk is en waarin is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. [13] Dat betekent dat verweerder in principe een inreisverbod mag uitvaardigen aan eiser overeenkomstig artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Vervolgens kan verweerder artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b en c, van de Vw, op het inreisverbod toepassen. Verweerder kan deze rechtsgevolgen aan het inreisverbod verbinden als eiser een gevaar of een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Mocht het ambtsbericht van de AIVD ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit?
10.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder in beginsel van de juistheid van een individueel ambtsbericht van de AIVD mag uitgaan, als uit dat ambtsbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie in dat ambtsbericht ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting. In dat geval bestaat er voor verweerder geen aanleiding om de aan dat ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien. Dit is anders als de vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Naarmate de bevindingen in het individueel ambtsbericht echter minder scherp omlijnd zijn, mogen ook de aangevoerde concrete aanknopingspunten minder scherp omlijnd zijn. Het zou immers niet in evenwicht zijn als de ingenomen stelling in het individueel ambtsbericht een zekere mate van abstractie of algemeenheid vertoont, terwijl daarna de daarop uitgeoefende kritiek zou worden afgewezen omdat die onvoldoende concreet is. Dit toetsingskader staat er niet aan in de weg dat de rechter vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, inzage in de onderliggende stukken vraagt. [14]
11. Bij brief van 9 november 2023 heeft de rechtbank de AIVD verzocht om de gegevens die ten grondslag liggen aan het IAB te verstrekken. Bij beslissing van 21 februari 2024 heeft de geheimhoudingskamer van deze rechtbank beslist dat volledige beperking van de kennisneming van de stukken die aan het IAB ten grondslag liggen gerechtvaardigd is. Eiser heeft geen toestemming verleend om mede op grondslag van de onderliggende stukken uitspraak te doen. De gevolgen voor het weigeren van toestemming zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb komen in beginsel voor risico van degene die de toestemming heeft geweigerd. [15] De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de inhoud van het IAB, nu zij geen kennis heeft genomen van de hieraan ten grondslag liggende stukken en eiser niet voldoende (concrete) aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat ambtsbericht. Het IAB biedt, hoewel summier, inzicht in de feiten en omstandigheden op grond waarvan de AIVD concludeert dat eiser een gevaar is voor de nationale veiligheid. De inhoud van het ambtsbericht is daarmee voldoende concreet en inzichtelijk, zodat voor eiser kenbaar is wat hij gemotiveerd moet weerspreken om afbreuk te doen aan het ambtsbericht. Wat eiser heeft aangevoerd is echter algemeen van aard en gebaseerd op niet nader onderbouwde stellingen. Dat eiser niet strafrechtelijk is veroordeeld en geen verdachte is geweest van terroristische activiteiten of van betrokkenheid daarbij, betekent tot slot niet dat verweerder gehouden was om de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien. Verweerder heeft ook zonder kennisneming van de aan het IAB ten grondslag liggende stukken de conclusie van de AIVD dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Een strafrechtelijke veroordeling of verdenking is namelijk geen vereiste voor het bestaan van een gevaar voor de nationale veiligheid en is ook geen vereiste om uit te mogen gaan van de juistheid van het IAB.
Gevaar / actuele bedreiging
12. Verweerder heeft het inreisverbod opgelegd omdat eiser een gevaar en ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid en omdat er sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder baseert dit op het IAB van de AIVD, dat betrekking heeft op eisers gedragingen in 2015. Verweerder is in het bestreden besluit echter niet expliciet ingegaan op de redenen waarom hij vindt dat van eiser nog steeds een actuele bedreiging uitgaat, terwijl eiser hier wel gronden tegen heeft gericht in zijn zienswijze. [16] De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de actualiteit van de bedreiging dat van eiser uitgaat onvoldoende heeft gemotiveerd in het bestreden besluit. Er is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten, gelet op het volgende.
13. Verweerder heeft zich in het verweerschrift alsnog voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de bedreiging die van eiser uitgaat ook voldoende actueel is. In dit verband wijst verweerder er terecht op dat het IAB van de AIVD van recente datum is. Daarnaast dateert de beschikking van de Duitse autoriteiten van 19 augustus 2019 en de informatie van de Duitse inlichtingendiensten van 15 juni 2018. De inhoud van het IAB en de informatie van de Duitse autoriteiten ziet op de periode van eind 2015 en december 2016 en het bedreiging die van personen uitgaat die met terroristische gedragingen in verband zijn gebracht, blijft lang tot zeer lang actueel. Er is naar het oordeel van de rechtbank beperkte tijd verstreken gelet op de ernst van de in het IAB benoemde gedragingen. De enkele ontkenning van eiser is verder ook onvoldoende grond om te concluderen dat eiser geen actuele bedreiging meer zou vormen. Bovendien heeft verweerder in het verweerschrift gewezen op de gedragingen en houding van eiser in de periode van februari 2023 t/m april 2023 in Nederland, waaruit volgt dat de bedreiging die van hem uitgaat onverminderd actueel is. Tijdens de zitting heeft verweerder verder nader geduid dat het in dit geval gaat om een persoon die zeven jaar uit het zicht is verdwenen en ineens in Nederland en daarmee Europa opduikt met een vervalste Franse identiteitskaart. Daarbij komt dat eiser ook tijdens de zitting geen nadere onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat van hem geen actuele bedreiging (meer) uitgaat.
De duur van het inreisverbod
14. Artikel 66a, vierde lid, van de Vw maakt het mogelijk dat een inreisverbod voor een langere duur dan vijf jaar wordt opgelegd. Uit artikel 6.5a, zesde lid, van het Vb volgt dat de duur van het inreisverbod ten hoogste twintig jaar bedraagt, als een vreemdeling naar het oordeel van verweerder een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
15. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat en waarom hij tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twintig jaar heeft uitgevaardigd. Hij heeft er terecht op gewezen dat eiser een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid en dat sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder hoefde in wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd geen reden te zien om de duur ervan te verkorten. Eiser heeft in dit verband ook geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd. [17] Dat de Duitse autoriteiten aan eiser een nationaalrechtelijk inreisverbod hebben opgelegd met een kortere duur laat verweerders eigen bevoegdheid om een inreisverbod met de duur van twintig jaar op te leggen onverlet.
Conclusie
16.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. [18]
17. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.281,25 bestaande uit 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting (één zitting en één nadere zitting anders dan na tussenuitspraak) met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1,5 (zwaar).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.281,25.
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2024 door mr. S.E. van de Merbel, voorzitter, mr. B.F.Th. de Roos en mr. M.L. Weerkamp, leden, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 11 april 2023, met zaaknummer: NL23.6259 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 24 april 2023, met zaaknummer 202302452/1/V2.
3.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en het zevende lid, aanhef en onder b en c, van de Vw, in verband met artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Richtlijn 2008/115/EG.
5.Eiser was namelijk op 1 juni 2016 door de Duitse autoriteiten uitgezet naar Algerije.
6.In de zin van artikel 66a, achtste lid, van de Vw en het beleid dat staat in paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
8.Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015, vindplaats ECLI:NL:RVS:20215:269.
9.De Europese economische Ruimte.
10.Zie pagina 8 van dit besluit:
11.Zie pagina 1 van het Duitse inreisverbod van 19 augustus 2019.
12.Zie bijvoorbeeld pagina 4 (vijfde alinea) en pagina 6 (eerste alinea).
13.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938 en de van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:819.
15.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:149 waarin wordt verwezen de Afdelingsuitspraak van 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:930.
16.Zie specifiek punt 7 van de zienswijze.
17.Als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
18.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.