Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. De rechtbank overweegt dat zij de rechtmatigheid van deze bewaringsmaatregel eerder heeft beoordeeld. Uit de meest recente uitspraak van 27 september 2024 (NL24.6696, niet gepubliceerd) volgt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek, op 24 september 2024, dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Eiser heeft thans een beroep ingediend tegen het verlengingsbesluit en heeft tevens een volgberoep ingediend. Dit is begrijpelijk omdat de zittingsplaatsen van deze rechtbank divergeren of de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de maatregel voorafgaand aan het verlengingsbesluit en van de tenuitvoerlegging van de maatregel na het verlengingsbesluit ook wordt beoordeeld indien alleen een beroep tegen een verlengingsbesluit wordt ingediend. Deze rechtbank en zittingsplaats zal bij een beroep tegen een verlengingsbesluit, tevens de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel tot aan de sluiting van het onderzoek beoordelen. De rechtbank overweegt dat de rechtbank gehouden is om het verlengingsbesluit te toetsen aan de hand van de feiten en omstandigheden die bekend zijn (geworden) tijdens het rechtmatigheidsonderzoek ter zitting. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2024 ( ECLI:NL:RVS:2024:2245). Niet valt in te zien waarom de rechtbank dan niet meteen op grond van diezelfde feiten en omstandigheden de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de (verlengde) maatregel zou beoordelen. Het in die situatie van de vreemdeling verlangen dat een zelfstandig volgberoep moet worden ingediend, zou van een zeer formalistische benadering getuigen. Bovendien dient de vreemdeling een rechtmatigheidsbeoordeling te kunnen verkrijgen van iedere fase van de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel. Door alleen de rechtmatigheid van een verlengingsbesluit te beoordelen en vervolgens het onderzoek te sluiten, zal het moeilijk zijn om alsnog een volgberoep in te dienen en te bewerkstelligen dat een rechterlijke toets plaatsvindt van de fase vanaf de laatste rechtmatigheidsbeoordeling tot aan de sluiting van het onderzoek in de verlengingsmaatregel-procedure. Ditzelfde is aan de orde als er alleen een volgberoep wordt ingediend en in de te toetsen periode een verlengingsbesluit is genomen. De rechtbank kan dan alleen de rechtmatigheid van de voortduring na het verlengingsbesluit beoordelen als de rechtbank óók beoordeelt of de maatregel rechtmatig is verlengd. Het verlengingsbesluit is immers de grondslag voor de tenuitvoerlegging van de maatregel na een ommekomst van 180 dagen vrijheidsontneming. 3. De rechtbank beoordeelt in de onderhavige uitspraak de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de maatregel vanaf 24 september 2024 tot aan de sluiting van het onderzoek ter zitting op 22 oktober 2024 en beoordeelt daarbij of het verlengingsbesluit rechtmatig is.
4. Eiser voert als beroepsgronden tegen het verlengingsbesluit aan dat er geen ruimte is voor herhaling van de gronden uit de eerste maatregel. Hierop is het besluit kennelijk wel gebaseerd en alleen al hierom dient het besluit vernietigd te worden. Daarnaast stelt eiser dat ten onrechte een processueel onderscheid gemaakt wordt bij het indienen van reactietermijnen op het voornemen om de maatregel te verlengen. Door weekenddagen mee te tellen als dagen waarop gereageerd kan worden is er minder tijd om een reactie te geven als het voornemen op, in dit geval, een woensdag wordt kenbaar gemaakt. In het weekend is het namelijk niet mogelijk om eiser te bezoeken in het detentiecentrum. Het voornemen en het besluit zijn daarom ook in strijd met het beginsel van détournement de procédure. Ook de motivering van de tweede zienswijze is deels genegeerd, waarmee het besluit ook onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Ten aanzien van de verlengingsgronden voert eiser aan dat het ontbreken van documentatie ten onrechte is tegengeworpen. Er is een vlucht geboekt omdat er een toezegging is dat er een laissez-passer (lp) zal worden afgegeven. Het enkele feit dat de lp niet is afgegeven, is een formaliteit en doet er niet aan af dat er kennelijk voldoende documentatie is. Ook is niet-medewerking ten onrechte als grond tegengeworpen in het besluit. Er is een vlucht geboekt waardoor het niet meewerken irrelevant is. Daarnaast wordt eraan voorbij gegaan dat eiser eerder wel heeft meegewerkt aan vertrek met het IOM. Eiser heeft de papieren op de grond gegooid, nadat door het IOM € 500,- was toegezegd en eiser maar € 300,- kreeg. Er was geen sprake van agressiviteit of geweld. Dat een escort mee moet op de vlucht vanwege de niet medewerking van eiser is daarnaast niet juist. Er is namelijk sprake van een transit en er in zijn in één keer veel lp- toezeggingen voor Algerije ontvangen dat is de reden van de escorts en de late vlucht. Wat in het verleningsbesluit onder ‘overige belangen’ is opgemerkt kan geen rechtmatige grond opleveren voor het verlengingsbesluit. Ten aanzien van de evenredigheid en het lichter middel voert eiser aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om in het besluit rekening te houden met de geschetste persoonlijke belangen van eiser en om daarom van een verlenging af te zien. Het belang van verweerder om de maatregel voort te zetten weegt niet langer op tegen eisers belang om in vrijheid te worden gesteld. Eerder is gebleken van vrijwillig vertrek via het IOM, en er had dus een lichter middel opgelegd kunnen worden. Daarnaast heeft eiser verklaard over een dochter, dat dit niet eerder naar voren is gebracht komt omdat eiser is uitgehuwelijkt en de dochter hieruit is voortgekomen. Dit huwelijk liep verkeerd af waarbij de vrouw uiteindelijk is vermoord. Eiser beschouwt zichzelf als homoseksueel, ook al heeft hij een dochter gekregen. Het punt van de dochter vond eiser moeilijk om over te praten, evenals het gedwongen huwelijk. Eiser kan geen bewijs leveren over zijn dochter omdat hij vastzit. Als hij vrij komt kan hij informatie verzamelen over zijn dochter die in Spanje verblijft en zo weer met haar in contact komen.
5. Ten aanzien van het voortduren van de maatregel van bewaring voert eiser aan dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat er op 20 september 2024 al een lp toezegging zou zijn. Het is onduidelijk waarom deze informatie niet al in de vorige M120 was vermeld. De rechtbank en verdediging zijn hiermee niet volledig geïnformeerd, waarmee kan worden aangenomen dat de maatregel niet langer gerechtvaardigd is en in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Eiser voert daarnaast aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting bestaat. Na de lp-toezegging op 20 september 2024 is er pas een vlucht voor 13 november 2024 geboekt. Dat is twee maanden later. Voorts blijkt dat er een eerdere vlucht op 16 november 2024 zou zijn, waarbij de autoriteiten niet akkoord waren. Niet duidelijk is waarom dat was en waarom er nu wel van een akkoord kan worden uitgegaan. Tot slot stelt eiser dat de voortduring van de maatregel indruist tegen het evenredigheidsbeginsel en niet langer proportioneel is. Het belang van verweerder om de maatregel voort te zetten weegt niet langer op tegen de persoonlijke belangen van eiser om in vrijheid te worden gesteld. Hierbij spelen ook belangen op grond van artikel 8 van het EVRM mee, nu is gebleken dat sprake was van vrijwillig vertrek en er dus een lichter middel opgelegd had kunnen worden. Ook is in het kader van het verlengingsbesluit gewezen op een dochter in Spanje. En ook moet worden betrokken dat geen sprake was van frustratie of agressie bij vertrek via het IOM. De stelling dat daarom escortering nodig zou zijn wordt ook betwist. Dat is vanwege het feit dat er geen rechtstreekse vlucht naar Algerije is.
6. De rechtbank zal eiser niet in vrijheid stellen en zal de maatregel niet (laten) opheffen. De rechtbank motiveert dit als volgt.
7. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt dat op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 deze maatregel na ommekomst van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
8. Verweerder is gehouden indien hij de maatregel ter fine van uitzetting wil verlengen om opnieuw te beoordelen en te motiveren of er sprake is van een onttrekkingsrisico en om opnieuw te beoordelen en te motiveren of alsnog moet worden volstaan met een lichter middel. Indien de terugkeer van eiser ook kan worden bewerkstelligd met de oplegging van een lichter middel, of indien de tenuitvoerlegging van de maatregel onevenredig bezwarend is geworden, zal verweerder een lichter middel moeten toepassen. Verweerder moet dus net als bij de beoordeling of een maatregel moet worden opgelegd, beoordelen of de verlenging van de maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. Daarnaast moet verweerder beoordelen en motiveren dat aan de voorwaarden voor verlenging is voldaan. Ingevolge artikel 59, zesde lid, Vw 2000 moet verweerder dus ook nagaan en motiveren of de omstandigheid dat de verwijdering niet binnen zes maanden heeft kunnen plaatsvinden is gelegen in de niet-meewerkende houding van de vreemdeling en/of in het ontbreken van de voor de uitzetting benodigde documentatie uit het land van herkomst.
9. De rechtbank overweegt dat de grond van eiser dat er in een verlengingsbesluit geen ruimte is voor een herhaling van de gronden uit de eerste maatregel niet slaagt. Verweerder moet, zoals hiervoor overwogen, wederom het onttrekkingsrisico beoordelen en motiveren. Dat verweerder het onttrekkingsrisico niet mag baseren op dezelfde feiten en omstandigheden en niet dezelfde zware en lichte gronden zou mogen opvoeren in het verlengingsbesluit, volgt niet uit de Terugkeerrichtlijn. In artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat “de lidstaten kunnen de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.”. De Uniewetgever heeft niet bepaald dat bij de verlenging van een maatregel ter fine van uitzetting, de in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn genoemde voorwaarden voor de inbewaringstelling uit andere feiten en omstandigheden moeten blijken. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder bij de verlenging van de maatregel niet kan volstaan met het enkel verwijzen naar de maatregel, stelt eiser dit wel terecht. Zoals hiervoor overwogen dient verweerder zich wederom rekenschap te geven van alle feiten en omstandigheden en te beoordelen of aan alle rechtmatigheidsvoorwaarden voor de bewaringsmaatregel wordt voldaan.
10. De gemachtigde van eiser stelt zich verder op het standpunt dat de tijd die wordt verleend om een zienswijze tegen het voornemen in te dienen te kort is. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat tegen hem is gezegd dat hij vijf dagen de tijd had om een zienswijze in te dienen. Indien een termijn van vijf dagen wordt gegeven om een zienswijze in te dienen, zou die termijn steeds op een maandag moeten ingaan om zo in elke procedure ook daadwerkelijk vijf werkdagen te hebben. Juist omdat niet altijd duidelijk is wanneer het voornemen om te verlengen wordt bekendgemaakt, is het ondoenlijk om hier deugdelijk rekening mee te houden en zowel de vreemdeling in het DTC te bezoeken om het voornemen te bespreken en een zienswijze in te dienen. De gemachtigde van eiser heeft hierbij gewezen op de formulering in het verlengingsbesluit voor zover wordt vermeld dat wordt ingegaan op de “buiten de geboden termijn ingediende aanvullende zienswijze”. Dit wekt, aldus gemachtigde, de indruk dat het besluit al vaststond en niet daadwerkelijk rekening is gehouden met alle in de zienswijzen aangedragen feiten en omstandigheden.
11. De rechtbank overweegt dat in het verlengingsbesluit het navolgende is opgenomen over de termijn die is gegeven om een zienswijze in te dienen:
(…)
Uw gemachtigde gaat er bij zijn stelling van uit dat er bij ieder voornemen om de bewaringsmaatregel te verlengen een reactietermijn van vijf dagen geboden wordt. Ik heb in voornoemde emailwisseling reeds uitgelegd dat dit onjuist is. Het procesprotocol Habeas Corpus schrijft voor dat (quote) "bij het voornemen verlengingsbesluit de gemachtigde de gelegenheid wordt geboden om, binnen redelijke termijn, minimaal 48 uur en maximaal 5 dagen (niet werkdagen), zijn zienswijze op het voornemen tot verlenging in te dienen". Dit is, sinds de invoering van het voornemen verlengingsbesluit, waarmee iedere DTenV regievoerder dient te werken. Het procesprotocol benoemt hierbij dus ook expliciet dat het niet om werkdagen gaat. Ondanks dat IND bij toelatingsaanvragen regelmatig kortere reactietermijnen geeft, vond ik het hier redelijk om uw gemachtigde de maximale termijn van 5 dagen te gunnen, juist omdat er een weekend aanstaande was en er geen noodzaak bestond om de reactietermijn te verkorten. Hierbij wilde ik ook voorkomen dat ik een reactietermijn zou geven die in het weekend zou eindigen, die dan weer aanleiding geeft voor een discussie of de Algemene Termijnenwet hier wel (artikel 1, eerste lid en/of artike! 2) of juist niet (artikel 4 lid c) van toepassing is.
(…)
12. De rechtbank overweegt dat uit de motivering van het verlengingsbesluit, de beroepsgronden en de stukken in het dossier, waaronder een mailwisseling tussen de betrokken regievoerder en de gemachtigde van eiser, blijkt dat er sprake is van enige irritatie over en weer. De rechtbank is hierover enigszins verbaasd. De rechtbank acht zowel de gemachtigde van eiser als de betrokken regievoerder, die de rechtbank beiden “kent” uit andere bewaringsprocedures, zeer bekwaam in hun “bewarings-vak”. De rechtbank twijfelt ook niet aan de inzet en integriteit van zowel de gemachtigde van eiser als de betrokken regievoerder in de onderhavige procedure en neemt aan dat de toonzetting in de communicatie is ingegeven door werkdruk en slechts een incidenteel karakter heeft. De rechtbank heeft ter zitting uitgesproken dat indien de regievoerder ter zitting zou zijn verschenen om verweerder te vergezellen, de rechtbank zich zou hebben ingespannen om de verhoudingen te normaliseren. De rechtbank overweegt voorts dat het aanbeveling verdient dat dit bewarings-procesprotocol kenbaar is voor gemachtigden, zodat ook duidelijk is dat daar waar mogelijk, flexibel wordt omgegaan met de termijn die wordt gegeven om een zienswijze in te dienen. Tegelijkertijd begrijpt de rechtbank het argument van gemachtigde van eiser dat niet altijd duidelijk is of en wanneer een voornemen tot verlenging wordt uitgebracht en het daarom lastig is om bij de overige werkzaamheden rekening te houden met een tijdsinvestering die gemoeid is met het deugdelijk opstellen van een zienswijze. De rechtbank is het ook eens met gemachtigde van eiser dat uitgangspunt moet zijn dat de gemachtigde een voornemen met de betrokken vreemdeling bespreekt voordat een zienswijze wordt uitgebracht. Tegelijkertijd heeft te gelden dat indien een verlengingsbesluit te laat wordt genomen, dit tot de onmiddellijke opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van de vreemdeling leidt.
12. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het te toetsen verlengingsbesluit niet kan worden vastgesteld dat in het verlengingsbesluit niet is ingegaan op alle argumenten die eiser mondeling en de gemachtigde van eiser schriftelijk hebben aangedragen. Dat het gevoel is ontstaan dat de argumenten die “buiten de geboden termijn” zijn aangedragen niet daadwerkelijk zijn meegenomen moge zo zijn, maar uit het verlengingsbesluit blijkt dit niet. De rechtbank begrijpt verder dat de gemachtigde van eiser op meerdere momenten tijd heeft moeten vrijmaken om alle bezwaren tegen de voorgenomen verlenging schriftelijk aan te dragen. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiser onvoldoende zijn belangen en argumenten naar voren heeft kunnen brengen voordat het verlengingsbesluit is genomen.
14. De rechtbank stelt vast dat in het verlengingsbesluit vijf zware gronden en drie lichte gronden zijn opgevoerd en dat deugdelijk is gemotiveerd dat al deze gronden feitelijk juist zijn en dat uit deze gronden ook een onttrekkingsrisico volgt. In het vertrekgesprek dat op 25 september 2024 heeft plaatsgevonden, is eiser geïnformeerd dat het voornemen bestond om de maatregel te verlengen. De rechtbank stelt op grond van het gespreksverslag vast dat de regievoerder uitgebreid met eiser heeft gesproken, heeft benoemd en uitgelegd waarom niet langer kan worden doorgegaan met een IOM-vertrek en daarom een lp zal worden aangevraagd. Uit het verslag blijkt dat de regievoerder het gesprek met eiser is aangegaan en daarbij ook ruimte heeft geboden aan eiser om zijn reactie te uiten en zijn standpunt naar voren te brengen. De regievoerder heeft ook de tijd genomen om aan eiser uit te leggen hoe het vertrekproces is voorzien, hoeveel tijd hiermee gemoeid kan zijn en wat eiser kan doen om het vertrek te bespoedigen. De regievoerder heeft uitgelegd waarom hij voornemens is de maatregel te verlengen en heeft ook gedetailleerd aangegeven op welke feiten en omstandigheden dit voornemen is gebaseerd. De rechtbank overweegt dat in dit vertrekgesprek grondig is onderzocht of een mogelijke verlenging van de maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig zou zijn. De regievoerder heeft dus blijkens het gesprekverslag deugdelijk onderzocht of alsnog volstaan kon of moest worden met een lichter middel en heeft daarbij uitgebreid gesproken over het IOM-traject en de omstandigheden waardoor dat traject op het laatste moment is afgebroken. De rechtbank stelt verder vast dat in het verlengingsbesluit deugdelijk is gemotiveerd waarom niet alsnog is volstaan met de oplegging van een lichter middel waarbij kenbaar is ingegaan op de aangedragen argumenten van eiser om dat wel te doen. Er is niet langer een mogelijkheid om met IOM te vertrekken. Verweerder heeft ook terecht benoemd dat de verklaring van eiser dat hij indien de maatregel wordt opgeheven naar Duitsland of Frankrijk zal vertrekken, betekent dat de oplegging van een lichter middel niet de terugkeer naar Algerije zal bewerkstelligen. In het verlengingsbesluit is tevens gemotiveerd dat er geen medische omstandigheden zijn die aan verlenging in de weg staan. Ook is ingegaan op de stelling in de zienswijze dat eiser een dochter zou hebben die in Spanje verblijft en dit aanleiding zou moeten zijn om te volstaan met een lichter middel. De rechtbank overweegt dat in het verlengingsbesluit deugdelijk is gemotiveerd dat eiser aanvankelijk heeft verklaard geen (pleeg)kinderen te hebben en dat nimmer enige onderbouwing is gegeven voor het bestaan van (een gezinsleven met) een dochter. De rechtbank overweegt dat ook in de gronden van beroep en ter zitting geen enkele onderbouwing is gegeven van de stelling dat eiser een dochter heeft. Eiser heeft aangegeven hier moeilijk over te kunnen praten omdat dit gevoelig ligt. Dat laat echter onverlet dat indien eiser wil dat zijn maatregel wordt opgeheven omdat hij een dochter zou hebben, hij dat moet onderbouwen en dit temeer geldt nu hij dit eerst na zes maanden bewaring naar voren brengt. De stelling dat eiser dit vanuit bewaring niet kan onderbouwen en hij daarom in vrijheid moet worden gesteld, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat eiser eerst zal moeten onderbouwen dat hij een dochter heeft, dan moet stellen dat de oplegging van een lichter middel zijn vertrek niet zal verhinderen en de rechtbank dan pas verweerder zal opdragen om nader te motiveren waarom hij eiser in bewaring wil blijven houden. Uit het verlengingsbesluit volgt verder dat verweerder voortvarend aan het vertrek van eiser werkt. Verweerder heeft gemotiveerd dat er concreet zicht op uitzetting bestaat omdat er een vlucht is geboekt op 13 november 2024 en de Algerijnse autoriteiten hebben toegezegd een lp te verstrekken indien zij 15 werkdagen voor een geplande vlucht op de hoogte worden gesteld van deze vertrekdatum. De rechtbank merkt hierbij op dat ook in deze procedure deugdelijk is toegelicht dat escorts moeten worden ingezet omdat er geen rechtstreekse vluchten van uit Nederland naar Algerije zijn en er beperkte mogelijkheden zijn om “te vliegen met escorts”. Anders dan eiser meent, is de inzet van escorts en het tijdsverloop dat hiermee is gemoeid dus niet ingegeven door de vermeende gedragingen van eiser maar enkel doordat een tussenlanding in een andere lidstaat moet worden gemaakt. Dat het hiermee gemoeide tijdsverloop zo aanzienlijk is dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn volgt de rechtbank niet. Verweerder is afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten en gehouden aan feitelijke voorwaarden om het vertrek met een tussenlanding te doen plaatsvinden. Eiser had zelfstandig en met hulp van IOM kunnen vertrekken maar heeft dit niet gedaan. Dat het vertrekproces nu langer duurt komt niet voor rekening van verweerder en de langere duur betekent ook niet dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden.
15. De rechtbank concludeert dus dat aan de rechtmatigheidsvereisten voor een bewaring ter fine van uitzetting wordt voldaan en dat vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat ook aan de voorwaarden voor verlenging is voldaan.
16. De rechtbank overweegt dat in het verlengingsbesluit deugdelijk is gemotiveerd dat de omstandigheid dat de uitzetting nog niet is gerealiseerd mede is ingegeven doordat eiser niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en onvoldoende inspanningen heeft geleverd om te vertrekken. In het besluit is betrokken dat eiser op 21 mei 2024 zou vertrekken met IOM en de redenen waardoor dit traject is stopgezet. In het besluit is bovendien zeer gedetailleerd beschreven op welke momenten eiser uitdrukkelijk is gevraagd om zijn medewerking te verlenen en wat de proceshouding van eiser op die momenten is geweest. Anders dan eiser stelt is deze verlengingsvoorwaarde niet met name gebaseerd op het IOM-traject. De rechtbank stelt dan ook vast dat aan deze verlengingsvoorwaarde is voldaan omdat in het verlengingsbesluit uitgebreid en deugdelijk is gemotiveerd dat eiser niet meewerkt aan zijn terugkeer naar Algerije en hij in bewaring moet worden gehouden om beschikbaar te zijn voor vertrek. Dat eiser aanvankelijk meewerkte en het vertrek met IOM in een zeer vergevorderd stadium verkeerde, eiser bevond zich immers reeds in het vliegtuig, doet niet af aan de vaststelling dat eiser ten tijde van het verlengingsbesluit niet heeft voldaan aan zijn terugkeerplicht en hiertoe wel in de gelegenheid is geweest. Indien eiser meer had meegewerkt, zou de maatregel reeds zijn opgeheven in verband met het feitelijke vertrek van eiser.
17. De rechtbank overweegt daarentegen dat onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd dat de maatregel verlengd mag worden omdat de benodigde documentatie uit Algerije nog niet voorhanden is. Het is juist dat verweerder op het moment van het verlengingsbesluit en ook op het moment van het rechtmatigheidsonderzoek ter zitting niet beschikt over een fysiek document op grond waarvan eiser kan uitreizen en kan vertrekken naar Algerije. Verweerder beschikt echter wel over de toezegging van de Algerijnse autoriteiten dat het voor de terugkeer benodigde document zal worden verstrekt. De Algerijnse autoriteiten hanteren -kennelijk- als werkwijze dat eerst een vlucht moet worden geboekt en dat zij vervolgens 15 werkdagen voor de feitelijke vlucht op de hoogte hiervan moeten worden gesteld en dat een lp ten behoeve van de terugkeer enkele dagen voor vertrek zal worden verstrekt. De werkwijze van verweerder bij de terugkeerprocedures naar Algerije is dus dat een lp wordt aangevraagd en na een nationaliteitsbevestiging een vlucht wordt geboekt en de Algerijnse autoriteiten hiervan op de hoogte worden gesteld. De Uniewetgever zal bij het formuleren van de vereisten van de verlengingsvoorwaarden zijn uitgegaan van de vooronderstelling dat voor een vertrek in een gedwongen kader steeds eerst een (vervangend) reisdocument zal moeten worden verkregen voordat het feitelijke vertrek kan worden gepland. De rechtbank overweegt dat dit bij de vertrekprocessen naar meerdere derde landen ook de gang van zaken lijkt te zijn. De Algerijnse autoriteiten zijn kennelijk alleen bereid om een dergelijk document voor grensoverschrijding af te geven als er daadwerkelijk een vlucht is geboekt. Aangezien verweerder thans vele uitzettingen naar Algerije daadwerkelijk effectueert en ook in de onderhavige procedure zicht op uitzetting aanneemt omdat een vlucht is geboekt voor een vertrek op 13 november 2024, valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom eiser in bewaring zou moeten worden gehouden om het fysieke document te verkrijgen. In het verlengingsbesluit is toegelicht hoe de werkwijze bij het organiseren van een vertrek naar Algerije is en welke tijd hiermee is gemoeid. Ook is -terecht- gemotiveerd dat de duur van het vertrek meer tijd vergt omdat eiser op geen enkele manier de aanvraag van het reisdocument heeft willen bespoedigen. In het besluit is echter niet gemotiveerd dat eiser in bewaring moet worden gehouden omdat anders de toegezegde lp niet zal worden verstrekt. Het standpunt van verweerder ter zitting dat rekening gehouden moet worden met onvoorziene omstandigheden volgt de rechtbank niet. De rechtbank moet, zoals eerder overwogen, de rechtmatigheidsbeoordeling verrichten op grond van de feiten en omstandigheden zoals die thans bekend zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder overigens consistent moet zijn in zijn argumenten. Indien wordt betoogd dat zicht op uitzetting niet ontbreekt omdat een vlucht is geboekt en de Algerijnse autoriteiten hebben toegezegd om een lp te verstrekken, kan niet tegelijkertijd worden betoogd dat eiser in bewaring moet worden gehouden omdat het geplande vertrek wellicht toch niet doorgaat en de toegezegde lp wellicht toch niet wordt afgegeven. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser terecht heeft aangevoerd dat onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom eiser in bewaring moet worden gehouden om de toegezegde lp te verkrijgen en dat dus onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd dat aan deze voorwaarde voor verlenging van de maatregel is voldaan.
18. Omdat de twee voorwaarden voor verlenging niet cumulatief zijn, heeft verweerder de maatregel rechtmatig verlengd. Zoals ter zitting besproken heeft eiser gelijk dat er maar twee voorwaarden voor verlenging zijn en dat een nadere belangenafweging niet als derde verlengingsvoorwaarde kan worden aangemerkt. Verweerder heeft echter terecht toegelicht dat het van zorgvuldigheid getuigt dat ook nadat is gemotiveerd dat de maatregel mag worden verlengd, nogmaals kenbaar wordt gemotiveerd dat een aanvullende belangenafweging is verricht en deze belangenafweging niet tot gevolg heeft dat eiser niet langer in bewaring wordt gehouden. De rechtbank stelt vast dat de door eiser aangedragen argumenten kenbaar zijn betrokken in het verlengingsbesluit en ook in deze aanvullende belangenafweging en dat de uitkomst van deze belangafweging niet onredelijk is. Dat de verlenging van de maatregel niet evenredig is volgt de rechtbank niet. De maatregel is opgelegd en verlengd om de terugkeer van eiser naar Algerije te verzekeren. In het verlengingsbesluit is deugdelijk gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is om dat doel te bereiken en waarom de tenuitvoerlegging niet onevenredig bezwarend is (geworden).
19. De rechtbank overweegt voorts dat in de te toetsen periode tijdig een verzwaarde belangenafweging is verricht en dat in de M120 deze belangenafweging is opgenomen en deze ook deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft in de gehele te toetsen periode voortvarend gewerkt aan het vertrek van eiser en heeft niet hoeven te volstaan met een lichter middel. Het vertrek zal plaatsvinden op 13 november 2024 en in de te toetsen periode heeft verweerder steeds zicht op uitzetting mogen aannemen. De rechtbank laat de beroepsgrond over de informatieverstrekking in de M120 onbesproken omdat deze betrekking heeft op feiten en omstandigheden die buiten de te toetsen periode vallen.
20. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is verlengd en de maatregel steeds rechtmatig ten uitvoer is gelegd. De beroepen zijn dus ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
21. Beslist wordt als volgt.