ECLI:NL:RBDHA:2024:17426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens onvoldoende geloofwaardige motieven en gebruik van Engelse tolk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft de aanvraag op 6 september 2024 afgewezen als ongegrond, waarna de rechtbank op 1 oktober 2024 de zaak heeft behandeld. Eiser heeft in zijn asielrelaas verklaard dat hij in 2015 Nigeria heeft verlaten en dat hij in Italië, Oostenrijk en Nederland om internationale bescherming heeft verzocht. Hij heeft tijdens de gehoren aangegeven dat hij in 2012 is benaderd door een cultgroep en dat hij in 2015 is bedreigd door familieleden van zijn vriendin. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser en concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielmotieven niet geloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn relaas aannemelijk te maken, en dat hij tijdens de gehoren bevestigend heeft geantwoord op de vraag of hij de Engelse tolk goed kon verstaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister. Eiser heeft recht op een dwangsom van € 7.500,- vanwege een te late beslissing op zijn aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , van [nationaliteit] nationaliteit, V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 6 september 2024 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. Op de zitting is met partijen afgesproken dat zij uiterlijk 8 oktober 2024 een nadere reactie indienen over asielmotief 4.
1.2.
Op 8 oktober 2024 hebben de gemachtigde van eiser en een collega van voornoemde gemachtigde van de minister een nadere reactie ingediend over asielmotief 4.
1.3.
Bij brief van 9 oktober 2024 zijn partijen bericht dat de rechtbank van oordeel is dat het niet nodig is om opnieuw een zitting te houden en de zitting achterwege wordt gelaten, tenzij een van de partijen uiterlijk 16 oktober 2024 aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Partijen hebben niet om een nadere zitting verzocht.
1.4.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Uit het overgelegde dossier blijkt het hierna volgende.
4.1.
Eiser heeft naar voren gebracht in 2015 Nigeria te hebben verlaten. Eiser heeft vervolgens achtereenvolgens in Italië, Oostenrijk en Nederland om internationale bescherming verzocht. In 2023 is eiser in Nederland opgenomen in de nationale procedure.
4.2.
Eiser heeft tijdens de gehoren van 20 en 28 augustus 2024 naar voren gebracht dat hij in 2012 is benaderd om deel te nemen aan een cultgroep en dat hij om die reden is verhuisd. Volgens eiser is hij nadien niet meer lastig gevallen, maar is hij in 2015 wel door familieleden van zijn vriendin bedreigd nadat zijn vriendin zwanger was geworden. Eiser stelt dat hij om deze reden Nigeria heeft verlaten, met hulp van een ander persoon.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eiser is door de Curtisgroep benaderd om deel te nemen;
3. Eiser heeft een relatie gehad en hierdoor heeft hij problemen ondervonden;
4. Eiser is samen met [een andere persoon] uit Nigeria vertrokken.
De minister acht het eerste en het vierde asielmotief geloofwaardig, maar deze asielmotieven leiden volgens de minister er niet toe dat eiser als vluchteling moet worden beschouwd of dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor ernstige schade. De overige asielmotieven acht de minister niet geloofwaardig. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag terecht is afgewezen als ongegrond.
Verder is aan eiser een bedrag van € 7.500,- toegekend (in verband met een rechterlijke dwangsom na een beroep niet tijdig beslissen).
De tolk
6. In geschil is vooreerst of de minister gebruik kon maken van een Engelse tolk. Volgens eiser is duidelijk dat hij geen Engels spreekt en dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld. Volgens de minister heeft eiser telkens bevestigend geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan en heeft hij meer dan voldoende kansen gehad om aan te geven dat hij liever in een andere taal wil worden gehoord.
6.1.
Tijdens het aanmeldgehoor Dublin is gebruik gemaakt van een tolk Engels. Eiser heeft desgevraagd bevestigend geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen in het Engels (blz. 2). Er zijn geen correcties en aanvullingen ingediend waarin is vermeld dat eiser niet in het Engels gehoord kan worden.
6.2.
Tijdens het nader gehoor van 20 augustus 2024 is opnieuw gebruik gemaakt van een tolk Engels. Eiser heeft desgevraagd opnieuw bevestigend geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen in het Engels (blz. 2). Verder heeft hij naar voren gebracht ook een lokale taal te spreken (blz. 4). Tijdens het gehoor is ook een taalanalyse afgenomen, waarna is gesproken over de talen die eiser spreekt. Vervolgens is aan eiser het volgende voorgelegd:
“Ik wil het volgende wel verifiëren met u: Kunt u de tolk tot op heden goed verstaan en begrijpen in het Engels?”Eiser heeft deze vraag met ja beantwoord (blz. 9). In de correcties en aanvullingen van 21 augustus 2024 is niet vermeld dat eiser niet kan worden gehoord met een tolk Engels.
6.3.
Tijdens het nader gehoor van 29 augustus 2024 heeft eiser zowel aan het begin als aan het einde van het gehoor bevestigend geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kan (en kon) verstaan en begrijpen (blz. 2 en blz. 19).
6.4.
Gelet op vorenstaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het onbegrijpelijk is dat er gebruik is gemaakt van een tolk Engels en eiser overduidelijk geen Engels spreekt. Tijdens drie gehoren heeft eiser, desgevraagd, bevestigd de tolk goed te verstaan en te begrijpen. De minister heeft hier terecht op gewezen. Eiser heeft ook bij geen van de drie gehoren, voorafgaand aan de gehoren, verzocht om een andere tolk. Pas na de gehoren is hier een punt van gemaakt.
Geloofwaardigheid asielmotieven
7. Eiser stelt dat hij zijn problemen met een cultgroep aannemelijk heeft gemaakt. Volgens eiser gaat het niet over de Curtisgroep, maar over de Vikingen.
7.1.
De minister overweegt dat eiser tijdens de gehoren maar weinig kan vertellen over de groep waar hij problemen mee zou hebben ondervonden in 2012.
7.2.
Eiser heeft tijdens het gehoor van 29 augustus 2024 verklaard dat hij niet veel over de groep weet, dat hij niet weet wie destijds de leider was, dat hij geen nieuwsberichten heeft over de door hem genoemde strijd en dat hij sinds hij in 2012 is vertrokken geen contact meer heeft met de mensen daar. Eiser zegt op enig moment:
“Dat kunt u wel opzoeken op Google, ik vind het ongelofelijk dat ik dat uit moet leggen aan jullie.”
7.3.
De rechtbank wijst er op dat het aan eiser is om zijn relaas aannemelijk te maken (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 9 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1203, overweging 1.6). Door geen documenten te overleggen en weinig tot geen informatie te verstrekken tijdens het gehoor heeft de minister niet ten onrechte de conclusie getrokken dat hij daarin niet is geslaagd. Het is in eerste instantie aan eiser om de informatie te verschaffen die relevant is voor zijn asielaanvraag.
7.4.
Als eiser dat had gedaan had hij ook zelf de verwarring omtrent de groep die hij bedoeld kunnen wegnemen. Los daarvan stelt de minister niet ten onrechte dat eiser zeer algemeen en summier verklaart over de groep waarmee hij in 2012 problemen zou hebben gehad. Verweerder stelt zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt dat dit onderdeel van het relaas niet aannemelijk is gemaakt.
8. Eiser stelt verder dat de minister ten onrechte van mening is dat hij onvoldoende heeft verklaard over zijn vriendin en haar familie.
8.1.
Eiser stelt een jaar lang een relatie te hebben gehad en te zijn bedreigd door haar broer. Eiser kan desgevraagd niets vertellen over interesses van zijn vriendin en kan evenmin de namen van haar broer en ouders reproduceren.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop de afgelegde verklaringen niet ten onrechte als onvoldoende zijn beschouwd om het relaas op dit punt geloofwaardig te achten. Eisers stelling dat het erg lang geleden heeft plaatsgevonden en dat het daarom niet gek is dat hij dit niet weet, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de minister dit ten onrechte aan eiser tegenwerpt.
Zwaarwegendheid
9. Eiser stelt dat hij slachtoffer is van mensenhandel en dat dit consequenties heeft voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van zijn asielrelaas. Eiser stelt dat dit getoetst dient te worden aan werkinstructie 2021/16 (mensenhandel in asielzaken).
9.1.
Eiser is naar eigen zeggen € 20.000,- voor zijn reis naar Europa verschuldigd, waarvan nog slechts een gedeelte (circa € 6.000,-) is afgelost. Volgens eiser is hij in Europa lastig gevallen door de persoon die hem naar Europa heeft gebracht, maar is dit in 2022 gestopt. Eiser weet niet of zijn familie ooit een bericht heeft ontvangen van deze persoon. Wel zou zijn familie hebben gezegd dat hij het geld moet terugbetalen. Eiser stelt te vrezen vanwege een eed die hij heeft afgelegd.
9.2.
In de op 21 maart 2024 gegeven toelichting op het ambtsbericht van januari 2023 is het volgende vermeld:
“Er zijn geen onderzoeken bekend naar de schaal waarop represailles voorkomen. (…) Volgens vertrouwelijke bronnen kwamen fysieke represailles in opdracht van mensenhandelaren af en toe voor. (…) Volgens vertrouwelijke bronnen werd het risico op fysieke represailles groter naarmate de financiële schuld groter was. (…) Vertrouwelijke bronnen spraken eveneens over spirituele aanvallen (…) Tenslotte waren er bedreigingen door mensenhandelaren. (…) Volgens vertrouwelijke bronnen kozen veel slachtoffers van mensenhandel die te maken hadden met (de vrees voor) represailles ervoor zich elders in Nigeria in een geheel onbekende omgeving te vestigen.”
9.3.
De minister heeft in het (in het besluit ingelaste voornemen) overwogen dat eiser heeft verklaard dat hij sinds 2022 geen berichten meer heeft ontvangen van de persoon met wie haar naar Europa is gereisd. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat deze persoon actief naar eiser op zoek is en heeft geen concrete aanwijzingen aangevoerd waaruit blijkt dat dit wel zo zou zijn.
9.4.
In de reactie van 8 oktober 2024 is dit standpunt herhaald. Daarbij is ook genoemd dat op geen enkele wijze is gebleken dat familieleden problemen hebben ondervonden. Verder is naar voren gebracht dat het hebben van een geldschuld op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een reëel risico op represailles (onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 5 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12968). De minister stelt dat, hoe verwerpelijk de praktijk van mensenhandel ook is, van eiser tevens mag worden verwacht dat hij toelicht waarom hij -ter voorkoming van ernstige schade- niet in staat zou zijn het afgesproken geldbedrag terug te betalen. Daarbij is genoemd dat eiser de uitgekeerde dwangsom zou kunnen aanwenden om de geldschuld verder mee af te betalen en gesteld noch gebleken is dat hij bij terugkeer naar Nigeria niet opnieuw inkomsten kan genereren om het resterende geldbedrag af te betalen. Daarbij is gewezen op de toelichting van het ambtsbericht, waarbij melding wordt gemaakt van het treffen van een afbetalingsregeling met de mensenhandelaar. Over spirituele represailles is overwogen dat er geen sprake is van een concrete vrees voor een concrete dader. Tot slot is overwogen dat het niet onmogelijk is voor eiser dat hij zich bij terugkeer onttrekt aan de invloed van de mensenhandelaar. Daarom heeft eiser zijn vrees niet aannemelijk gemaakt.
9.5.
In werkinstructie 2021/16 is vermeld dat slachtoffers van mensenhandel in aanmerking kunnen komen voor subsidiaire bescherming. In dat geval moet er sprake zijn van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar het land van herkomst en het ontbreken van toegang tot voldoende bescherming.
9.6.
Eiser heeft met zijn gronden en nadere reactie van 8 oktober 2024 dit risico niet aannemelijk gemaakt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn individuele geval daadwerkelijk represailles zullen volgen, welke vorm die represailles aannemen en in hoeverre die represailles leiden tot de conclusie dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria (vgl. de door de minister aangehaalde uitspraak van 5 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12968). Eiser citeert in zijn reactie van
8 oktober 2024 uit het ambtsbericht van januari 2023, de uitspraak van de ABRvS van
23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4346) en de toelichting op het ambtsbericht van
21 maart 2024, maar stelt over de te verwachten represailles enkel dat hij vreest voor bovennatuurlijke represailles vanwege een door hem afgelegde eed. De ABRvS heeft eerder geoordeeld dat die stelling onvoldoende is om een reëel en voorzienbaar risico op ernstige schade aannemelijk te maken (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 5 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2710, overweging 11.1). Het betoog van eiser geeft geen grond hierover in zijn procedure anders te oordelen. Tot slot is de opmerking dat eiser niet weet of er een acute bedreiging tegen zijn familie speelt niet voldoende om represailles als bedoeld in het ambtsbericht aannemelijk te maken. Daarbij zij opgemerkt dat eiser heeft verklaard dat met zijn ouders een overeenkomst is gesloten (nader gehoor 20 augustus 2024, blz. 16), maar niet dat zij in de jaren na zijn vertrek zijn bedreigd.
9.7.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister kon volstaan met de overwegingen zoals opgenomen in het in besluit ingelaste voornemen.
10. Hetgeen overigens nog is aangevoerd kan evenmin afdoen aan het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.