ECLI:NL:RBDHA:2024:17417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
927624023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en beïnvloeding getuigen in geweldszaak te De Lier

Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag en het beïnvloeden van getuigen. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond tussen 13 en 18 oktober 2023 in De Lier, waar het slachtoffer, een 37-jarige man, na een verjaardagsfeest ernstig gewond raakte en vijf dagen later overleed. De verdachte, geboren in 1996 in Letland, werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van het slachtoffer door hem meermalen te slaan en te schoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op twee momenten geweld heeft toegepast, waarbij hij ook een metalen voorwerp heeft gebruikt. Het slachtoffer is na het geweld in een verwarde toestand aangetroffen en is uiteindelijk overleden aan de gevolgen van de opgelopen letsels, waaronder een spanningsklaplong en ribbreuken. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband bestaat tussen de geweldshandelingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het beïnvloeden van getuigen, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit naar twee getuigen om hen te intimideren en te beletten een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en het beïnvloeden van getuigen, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/276240-23
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] (Letland),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 januari 2024, 25 april 2024, 1 juli 2024, 15 augustus 2024 (alle pro forma) en 3 en 4 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 11 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.E. Kötter naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 oktober 2024 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 tot en met 18 oktober 2023
te De Lier, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] – al dan niet met een voorwerp – (meermalen en/of krachtig) te slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of bovenlichaam, in elk geval door stomp en/of botsend geweld uit te oefenen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 13 tot en met 18 oktober 2023 te De Lier,
gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] – al dan niet met een voorwerp – (meermalen en/of krachtig) heeft/hebben geslagen en/of geschopt tegen het hoofd en/of bovenlichaam, in elk geval stomp en/of botsend geweld heeft/hebben uitgeoefend op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 tot en met 18 oktober 2023
te De Lier, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een klaplong en/of meerdere gebroken ribben en/of een wondkanaal (perforatie) tussen de slokdarm en de linkerborstholte (slokdarmruptuur) en/of een breuk van het schedeldak en de schedelbasis en/of een ontsteking in de hersenen en/of hersenvliezen heeft toegebracht, door die [slachtoffer] – al dan niet met een voorwerp – (meermalen en/of krachtig) te slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of bovenlichaam, in elk geval door stomp en/of botsend geweld uit te oefenen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 oktober 2023 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich (telkens) opzettelijk mondeling jegens [naam 1] en/of [naam 2] heeft/hebben geuit, kennelijk om dier/diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door
(dreigend) in de Engelse taal tegen die [naam 1] te zeggen dat ze - verdachte en/of zijn mededader(s) - hetzelfde of erger met die [naam 1] zouden doen (refererend aan het geweld wat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) direct/kort daarvoor jegens [slachtoffer] had(den) toegepast en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] later is overleden), indien hij tegen iemand zou vertellen wat hij heeft gezien en/of de politie zou bellen en/of het (refererend aan voornoemd geweld) op hem – die [naam 1] – zouden afschuiven en/of hem tot dader zouden maken, en/of daarbij ja/instemmend te knikken richting die [naam 1] en/of daarbij dichtbij dan wel direct tegenover die [naam 1] te zitten en/of knielen,
en/of
(dreigend) in de Poolse taal tegen die [naam 2] te zeggen dat hij - die [naam 2] - aan de beurt zou zijn en/of hem – die [naam 2] – iets zou overkomen, indien hij de politie zou bellen en/of met de politie zou meewerken en/of dat ze hem - die [naam 2] – wat zouden aandoen indien hij tegen de politie zou zeggen dat zij – verdachte en/of zijn mededader(s) – erbij waren, en/of te zeggen dat ze - verdachte en/of zijn mededader(s) – iets soortgelijks met die [naam 2] zouden doen ((telkens) refererend aan het geweld wat hij, verdachte en/of zijn mededaders direct/kort daarvoor jegens [slachtoffer] had(den) toegepast en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] later is overleden), en/of een vinger voor zijn – verdachtes – mond te doen bedoelende dat die [naam 2] niets moest zeggen,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair, althans indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 oktober 2023 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 1] en/of [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
(dreigend) in de Engelse taal tegen die [naam 1] te zeggen dat ze - verdachte en/of zijn mededader(s) - hetzelfde of erger met die [naam 1] zouden doen (refererend aan het geweld wat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) direct/kort daarvoor jegens [slachtoffer] had(den) toegepast en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] later is overleden), indien hij tegen iemand zou vertellen wat hij heeft gezien en/of de politie zou bellen en/of het (refererend aan voornoemd geweld) op hem – die [naam 1] – zouden afschuiven en/of hem tot dader zouden maken, en/of daarbij ja/instemmend te knikken richting die [naam 1] en/of daarbij dichtbij dan wel direct tegenover die [naam 1] te zitten en/of knielen,
en/of
(dreigend) in de Poolse taal tegen die [naam 2] te zeggen dat hij - die [naam 2] - aan de beurt zou zijn en/of hem – die [naam 2] – iets zou overkomen, indien hij de politie zou bellen en/of met de politie zou meewerken en/of dat ze hem - die [naam 2] – wat zouden aandoen indien hij tegen de politie zou zeggen dat zij – verdachte en/of zijn mededader(s) – erbij waren, en/of te zeggen dat ze - verdachte en/of zijn mededader(s) – iets soortgelijks met die [naam 2] zouden doen ((telkens) refererend aan het geweld wat hij, verdachte en/of zijn mededaders direct/kort daarvoor jegens [slachtoffer] had(den) toegepast en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] later is overleden), en/of een vinger voor zijn – verdachtes – mond te doen bedoelende dat die [naam 2] niets moest zeggen,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
In de avond en nacht van vrijdag 13 op zaterdag 14 oktober 2023 vond een verjaardagsfeest plaats in een pand gelegen aan de [straatnaam] , aan de rand van bedrijventerrein Westerlee in De Lier. Dit pand met vier slaapkamers werd bewoond door acht arbeidsmigranten. Het verjaardagsfeest werd gegeven door één van de bewoners. Behalve een aantal bewoners van dit pand was tijdens het verjaardagsfeest ook een aantal andere personen aanwezig, onder wie de verdachte (hierna: [de verdachte] ).
Eén van de bewoners, de 37-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft die avond/nacht geklaagd over geluidsoverlast die hij zou hebben ondervonden van het feestje. Hierna is op enig moment lichamelijk geweld gebruikt tegen [slachtoffer] waardoor hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Een aantal dagen later, op woensdag 18 oktober 2023, is [slachtoffer] dood aangetroffen in zijn kamer.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] en de onder 2 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht: het jegens [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) uiten van bedreigingen om de verklaringsvrijheid van personen te beïnvloeden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna hetgeen de raadsman hiertoe heeft aangevoerd nader uiteenzetten en hierop ingaan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Gebeurtenissen op en na de avond van vrijdag 13 oktober 2023
Voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten is het van belang om vast te stellen wat er is gebeurd op en na de avond van vrijdag 13 oktober 2023 op het adres [adres] in De Lier. De daarvoor geschikte bronnen zijn afgelegde verklaringen, met name van huisgenoten van het overleden slachtoffer [slachtoffer] en aanwezigen op het feest dat die avond werd gegeven, camerabeelden en de resultaten van forensisch onderzoek.
Uit het dossier blijkt genoegzaam, en dat is vanuit de zijde van de verdediging ook niet betwist, dat in de avond van 13 oktober 2023 en de daarop volgende nacht geweldshandelingen tegen [slachtoffer] hebben plaatsgevonden.
Uit getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat [slachtoffer] hierna niet naar zijn werk is gegaan en nauwelijks meer heeft bewogen:
  • [naam 1] , kamergenoot van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] tijdens de geweldshandelingen op enig moment bewusteloos is geraakt en dat er daarna weer geweld op hem is toegepast. Na afloop zaten het gezicht van [slachtoffer] en de grond onder het bloed. Het was duidelijk dat hij pijn had. Hij gaf aan dat hij wilde liggen. In de daarop volgende nacht heeft [slachtoffer] bloed overgegeven. In de ochtend heeft hij gezien dat [slachtoffer] naar de badkamer en terug naar zijn slaapkamer is gelopen.
  • [naam 10] (hierna: [naam 10] ), die de hierna genoemde melding heeft gedaan, heeft verklaard dat [slachtoffer] op 16 en 17 oktober 2023 niet op zijn werk was verschenen en dat hij [slachtoffer] in de middag van 17 oktober 2023 op zijn bed heeft aangetroffen. Hij was aan het slapen toen hij aankwam, had een grote bult bij zijn oog, vertelde over een gevecht op vrijdag en zei dat hij pijn had in zijn zij, dat hij moe was en dat hij wilde slapen.
  • [naam 11] (hierna: [naam 11] ), een huisgenoot van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in de middag van 14 oktober 2023 liggend in bed heeft aangetroffen, met bloed op zijn gezicht en om hem heen. Hij kon geen antwoord geven, zei dat alles pijn deed, maakte kreungeluiden en liep alleen naar de wc en terug. Op maandag en dinsdag (16 en 17 oktober 2023) is [slachtoffer] niet gaan werken. Vanaf dinsdagavond ging het niet goed met [slachtoffer] : huisgenoten hoorden hem kreunen, hij was de hele nacht aan het kreunen, praten en schreeuwen.
  • [naam 12] (hierna: [naam 12] ), huisgenoot van [slachtoffer] , heeft verklaard hoe zij [slachtoffer] vanaf 14 oktober 2023 heeft gezien: met een snee aan de bovenkant van zijn neus, een dik gezicht dik en een bebloed kussen. Hij wilde niet eten, had pijn en kreunde en kuchte.
  • Ook een andere huisgenoot, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), heeft verklaard hoe hij [slachtoffer] vanaf 14 oktober 2023 heeft gezien: het was duidelijk dat hij was mishandeld, hij had een blauw oog en een opgezwollen/dicht oog, vertelde dat hij was geslagen en had verwondingen aan zijn mond en tanden.
Verbalisanten zijn in de ochtend van 18 oktober 2023, na een melding van een lijkvinding, naar de [adres] in De Lier gegaan en hebben daar in kamer 3 het overleden lichaam van [slachtoffer] op de grond aangetroffen. Op het gelaat werden door verbalisanten meerdere huidbeschadigingen en donkerblauwe, paarse en gele huidverkleuringen gezien. Na onderzoek zijn aan het hoofd en aan het lichaam (veel) verschillende letsels geconstateerd (waarover meer onder 3.5.5.).
De vraag is welke geweldshandelingen zijn verricht en door wie deze zijn verricht.
Uit het dossier trekt de rechtbank de conclusie dat er drie momenten zijn waarop geweld is gepleegd tegen [slachtoffer] : het eerste moment door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) in de keuken van de woning en daarna door [de verdachte] bij twee afzonderlijke bezoeken aan de kamer van [slachtoffer] , waarbij bij het tweede bezoek een metalen voorwerp is gebruikt. Of medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] bij de bezoeken aan de kamer ook geweld hebben toegepast kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld.
3.5.2.
Geweldshandelingen in de keuken
[naam 3] heeft verklaard dat hij van [slachtoffer] heeft gehoord dat hij is geslagen door (onder andere) [medeverdachte 1] . Ook heeft hij verklaard over een audiobericht dat hij van [medeverdachte 1] heeft ontvangen, waarin [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] vier keer heeft geslagen. [naam 3] heeft dit bericht overhandigd aan het onderzoeksteam. De beëdigde Nederlandse vertaling van dit Letse bericht van [medeverdachte 1] luidt:
“Hoi, wat een feestje!!! Ja, ik heb hem een paar keer geslagen, maar DAT heb ik niet gedaan, hij heeft gisteren met een of andere Litouwer ruzie gehad. Ik heb hem toen we allemaal in de keuken zaten drie of vier keer in zijn gezicht geslagen. En dat was het. Hij heeft een hele jaar op klappen van mij gewacht. Maar verder heeft hij gisteren ruzie gehad met een of andere Litouwer, eigen schuld. Het is zijn eigen schuld dat hij om twee uur 's nachts stampij (in het Lets letterlijk: circus) kwam maken. Ik ben daar verder niet bij geweest, ik was wel in de buurt, maar niet daar, maar er was maar één persoon die hem in elkaar heeft geslagen, het was een Litouwer of een Fransman, weet ik veel.”
[medeverdachte 1] heeft toegegeven dat hij dit bericht heeft verstuurd.
Meerdere getuigen hebben verklaard over een conflict/ruzie/woordenwisseling in de keuken (waarbij zij niet hebben verklaard te hebben gezien dat [slachtoffer] werd geslagen).
  • [naam 11] heeft verklaard dat [slachtoffer] rond 23.00-24.00 uur met een hele grote speaker uit zijn kamer kwam, dat hij deze op een stoel van de keukendeel plaatste en zeer luid aandeed en dat hij hierop door één van de jongens in het Lets werd aangesproken. Er waren drie mannen, onder wie [medeverdachte 1] . De sfeer werd meer gespannen, ze schreeuwden hard tegen elkaar en [slachtoffer] werd vastgepakt.
  • [naam 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij, voor de bezoeken aan zijn kamer, hoorde dat mensen ergens in de woonkamer of de keuken ruzie aan het maken waren en dat [slachtoffer] daarna boos en van streek terug kwam naar zijn kamer.
  • [naam 4] (hierna: [naam 4] ), ook aanwezig op het verjaardagsfeest, heeft verklaard dat [slachtoffer] in de avond naar de keuken kwam en dat hij daar een conflict kreeg met [medeverdachte 1] .
  • [naam 5] (‘oude [voornaam 1] ’, hierna: [naam 5] ), huisgenoot van [slachtoffer] , heeft verklaard over een woordenwisseling bij de keukentafel tussen [slachtoffer] en, naar hij denkt, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Daarnaast zijn er afgeluisterde telefoongesprekken, waarin [medeverdachte 1] , naar de rechtbank concludeert, praat over het slaan van [slachtoffer] in de keuken en het afleggen van een verklaring daarover.
  • In een afgeluisterd telefoongesprek op 6 november 2023 heeft [medeverdachte 1] het volgende tegen [naam 3] gezegd: “Ik heb mijn advocaat gewoon de waarheid verteld, dus over de wc en over die appels en dat ik ze drie keer zou hebben gegooid. En mijn advocaat zei: blijf maar bij jouw versie die je tot nu toe hebt verteld. Jij hebt je audio bericht en daarvoor kun je niet in de gevangenis worden gestopt. En ik zei: laten we dan inderdaad bij het verhaal blijven dat ik geen appels heb gegooid. Mijn advocaat vroeg: had hij ze verdiend, die drie appels? Ik antwoordde: ja. Waarop de advocaat zei dat hij ook uit andere verklaringen had begrepen dat het slachtoffer niet echt een fijn persoon was. Ik zei: hij was een klootzak.”
  • In een afgeluisterd telefoongesprek op 8 november 2023 heeft [medeverdachte 1] het volgende gezegd: “Jij moet tegen [voornaam 2] zegen dat het alleen tegen de schouder was. (…) Over het conflict tussen mij en [slachtoffer] , dat conflict in de keuken. Maar ik heb hem gezegd, dat ik niet de appels naar zijn gezicht heb gegooid, maar dat ik hem tegen zijn schouder drie keer een duw heb gegeven.”
3.5.3.
Geweldshandelingen bij twee bezoeken aan de kamer van [slachtoffer]
Op camerabeelden van een firma op een wat grotere afstand is (een deel van) het balkon van de [adres] te zien. Via dat balkon kan de kamer van [naam 5] en [naam 2] worden betreden, alsook de kamer van [slachtoffer] en [naam 1] . Op 14 oktober 2023 om 00.56 uur is op het balkon een donker silhouet te zien, dat beweegt ter hoogte van de middelste schuifdeur (de kamer van [slachtoffer] en [naam 1] ). Ook om 01.00 uur en om 01.09 uur zijn bewegingen op het balkon te zien van een donker silhouet of donkere silhouetten.
De heer [naam 1] heeft bij de rechter-commissaris uitgebreid verklaard over hoe [de verdachte] twee keer via het balkon naar zijn kamer is gekomen en grof geweld op [slachtoffer] heeft toegepast, ook met een stuk gereedschap.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij bij twee bezoeken aan de kamer van [slachtoffer] (althans [medeverdachte 1] bij één en [medeverdachte 2] bij twee) hebben gezien dat [de verdachte] [slachtoffer] over zijn hele lichaam heeft geslagen en geschopt. In het verhoor van 23 oktober 2023 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zelfs sprake was van stampen op het gezicht, dat er niets meer van [slachtoffer] over was en dat hij overal bloed had. Zelfs zijn blonde haar was rood. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [de verdachte] ook met een metalen voorwerp heeft geslagen.
[naam 4] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [de verdachte] naar de kamer van oude [naam 5] zijn gegaan. Ze waren daar best een lange tijd en kwamen tussendoor naar de keuken om te roken. Hij hoorde dat er iets aan de hand was in de kamer van [slachtoffer] . Hij hoorde geluiden alsof er een balkondeur werd opengedaan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn daar naartoe gerend. Na een tijdje zijn ze eruit gekomen en zeiden ze dat [slachtoffer] in elkaar was geslagen. Hij hoorde geluiden, had het idee dat [slachtoffer] in elkaar werd geslagen en hoorde geluiden alsof er iemand was gevallen of uit bed was gevallen. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [de verdachte] kwamen daarna weer de woonkamer in en [de verdachte] ging in de keuken zijn bebloede handen wassen.
[naam 5] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [de verdachte] op een gegeven moment (na de woordenwisseling in de keuken) via zijn kamer naar het balkon ging. Later heeft hij bloed gezien op het gezicht van [slachtoffer] , de lakens en de grond.
[naam 11] heeft verklaard dat zij zag dat ‘ [de verdachte] ’ uit een kamer of van het balkon af kwam, met de hand waar zijn dikke ring aan zat onder het bloed. ‘ [de verdachte] ’ was naar de doucheruimte gelopen om zijn handen te wassen. Ook heeft zij ‘ [de verdachte] ’ op een gegeven moment met een metalen voorwerp in zijn hand gezien. Ze denkt dat het een deel van een fiets was, of een deel van een bagagedrager.
[naam 2] heeft verklaard over [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [de verdachte] die vanuit zijn kamer naar de kamer van [slachtoffer] zijn gegaan, waarbij [de verdachte] een metalen voorwerp (een bagagedrager) heeft meegenomen. Hij heeft verklaard over een ruzie in de kamer naast hem tussen [slachtoffer] en een aantal mannen, waarbij ook is ‘geworsteld’, en dat hij aan de geluiden hoorde dat [slachtoffer] werd geslagen.
Op camerabeelden is te zien dat [de verdachte] op 14 oktober 2023 om 01.30 uur uit het pand komt. Hij kijkt naar de binnenkant van zijn rechterschoen, loopt naar een plas water, buigt voorover, wrijft met zijn rechterhand door de plas water, wrijft met de natte rechterhand over de linkerzijde van zijn rechterschoen en herhaalt dit meerdere keren. Dan kijkt hij naar de rechterkant van zijn rechterschoen, wrijft over de zijkant van de schoen, gaat gehurkt voor de plas water zitten, doet weer zijn hand in de plas water, wrijft over de neus en rechterkant van zijn rechterschoen en herhaalt dit meerdere keren. Daarna staat hij op en stapt hij twee keer hard op de grond, terwijl hij naar zijn linkerschoen kijkt.
[de verdachte] heeft bekend dat hij deze man op de beelden is en buiten bij een plas water zijn schoenen heeft schoongemaakt, omdat er bloed aan zat. Ook heeft hij bekend dat hij zijn handen heeft gewassen, omdat daaraan bloed zat.
In zijn eerste verhoor heeft [de verdachte] verklaard dat hij betrokken was bij een vechtpartij in de nacht van vrijdag 13 op zaterdag 14 oktober 2023. In zijn tweede verhoor heeft [de verdachte] verklaard dat hij heeft geduwd en dat iedereen iedereen sloeg. In dat verhoor heeft [de verdachte] ook verklaard over de twee bezoeken aan de kamer van [slachtoffer] .
In een afgeluisterd telefoongesprek op 8 november 2023 heeft [medeverdachte 1] tegen de partner van [de verdachte] gezegd dat hij zich afvraagt waarom [de verdachte] de deur van iemand die lag te slapen heeft geforceerd: hij is een keer in de kamer geweest en is kennelijk nog een keer naar die kamer gegaan om die man af te maken.
In een afgeluisterd telefoongesprek op 19 november 2023 heeft [medeverdachte 1] tegen [naam 5] gezegd dat hij niet begrijpt dat iemand zoiets kan doen. Je kan best iemand één klap geven, maar toch niet zoiets. Als hij het bij die ene keer had gelaten, toen hij hem met vuisten in elkaar had geslagen, had het dan zo gelaten. Maar hij is nog een tweede keer gegaan. Waarom moest hij per se nog die tweede keer gaan en met dat metalen voorwerp. Hij had van alles gebruikt en had zijn gedrag niet onder controle.
Uit de telefoon van [naam 13] , de vriendin van [de verdachte] , blijkt dat [naam 14] , de vriendin van [medeverdachte 2] , haar op 18 oktober 2023 de volgende berichten heeft gestuurd: “Heb je al wat nieuws over die man gehoord? (…) De man die door [de verdachte] is geslagen. Hij is overleden.”
In een afgeluisterd gesprek in een politiebusje op 24 oktober 2023 bespreken [medeverdachte 2] en [de verdachte] dat ze allebei over de tweede keer helemaal niets hebben gezegd.
Bij onderzoek aan de rechterschoen van [de verdachte] zijn (op relatief hoge plekken op de rechter- en linkerzijde) meerdere bloedsporen aangetroffen. Het DNA (meng) profiel van deze sporen matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Ook het DNA (meng) profiel van een spoor op een door [de verdachte] gedragen gevlochten ring matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] .
Bij forensisch onderzoek in de kamer van [slachtoffer] zijn op verschillende plaatsen op en rond het bed van [slachtoffer] bloedsporen aangetroffen.
3.5.4.
Verklaringen getuigen
Verweren verdediging ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaringen
De raadsman heeft aangevoerd dat diverse omstandigheden maken dat bovengenoemde verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Zo zouden meerdere personen geen eenduidige verklaringen hebben afgelegd. Bijvoorbeeld [naam 1] is bij de rechter-commissaris een ander verhaal gaan vertellen dan bij de politie. Hetzelfde geldt voor [naam 2] die halverwege een verhoor, toen tegen hem werd gezegd dat hij bij de rechter-commissaris zou moeten verklaren, een ander verhaal is gaan vertellen. Verder kan volgens de raadsman worden vastgesteld dat de personen die verklaringen hebben afgelegd onderling contact hebben gehad, ook over de nog af te leggen verklaringen. Zo lijken de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die op 20 oktober 2023 samen naar het politiebureau zijn gegaan, duidelijk op elkaar te zijn afgestemd. Bovendien geldt voor deze personen dat zij er, als medeverdachten, belang bij hebben om belastend jegens [de verdachte] te verklaren om zo hun eigen rol en aandeel in het geheel kleiner te maken. Daarnaast wijst de raadsman erop dat meerdere getuigen niet kunnen verklaren uit eigen wetenschap. Zij hebben verklaard over wat zij van anderen hebben gehoord. Bovendien was er die avond een feest en waren meerdere personen onder invloed van alcohol. Ten slotte hebben meerdere getuigen een belang om niet naar waarheid te verklaren, bijvoorbeeld om zelf buiten beeld te blijven of vanwege angst of loyaliteit ten opzichte van een ander. Gelet hierop kunnen de verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus de raadsman. Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] is een formeel verweer gevoerd, namelijk dat de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, omdat [medeverdachte 2] , nadat hij werd beëdigd, geen vragen van de verdediging heeft willen beantwoorden. De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [medeverdachte 2] wegens strijd met artikel 6 lid 1 sub d EVRM terzijde dienen te worden geschoven.
Beoordeling van het formele verweer
Ten aanzien van het formele verweer overweegt de rechtbank als volgt.
In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging ondanks het nodige initiatief niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen (vgl. HR 28 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:770, waarin ook wordt verwezen naar eerdere jurisprudentie).
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] bij de politie diverse verklaringen heeft afgelegd en dat de rechtbank ter terechtzitting van 30 januari 2024 het verzoek tot het horen van [medeverdachte 2] in de zaak tegen [de verdachte] heeft toegewezen. [medeverdachte 2] is op 10 juni 2024 bij de rechter-commissaris gehoord, in aanwezigheid van de raadsman van [de verdachte] . [medeverdachte 2] heeft in het begin van het verhoor antwoord gegeven op vragen, ook op vragen van de verdediging. Op enig moment heeft de rechter-commissaris voldaan aan het verzoek van de raadsman van [de verdachte] om [medeverdachte 2] onder ede te stellen. Na de beëdiging heeft [medeverdachte 2] geen antwoorden meer willen geven. De mogelijkheid tot het uitoefenen van het ondervragingsrecht heeft derhalve niet volledig ontbroken, maar is slechts in beperkte mate gerealiseerd.
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaringen van [medeverdachte 2] is gebaseerd, maar op meerdere bewijsmiddelen, die steun geven aan de verklaringen van [medeverdachte 2] . Zo is het toepassen van geweldshandelingen niet alleen gebaseerd op de verklaringen van [medeverdachte 2] , maar ook onder meer op de verklaringen van [medeverdachte 1] en [naam 1] , het aangetroffen letsel, camerabeelden en de resultaten van forensisch onderzoek. Ook het gebruiken van een metalen voorwerp is niet alleen gebaseerd op de verklaringen van [medeverdachte 2] .
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de strafvervolging van [de verdachte] in overeenstemming is met artikel 6 EVRM, of anders gezegd: het proces als geheel is eerlijk verlopen. In totaal zijn bij de rechter-commissaris acht getuigen gehoord in aanwezigheid van de verdediging. Ook overigens heeft de verdediging uiting kunnen geven aan de aan haar toegekende rechten.
De rechtbank verwerpt daarom het verzoek tot bewijsuitsluiting.
Beoordeling van de inhoudelijke argumenten
Ten aanzien van de inhoudelijke argumenten waardoor de afgelegde verklaringen niet bruikbaar voor het bewijs zouden zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding is om terughoudend om te gaan met de afgelegde verklaringen. Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft (sterk) te gelden dat zij medeverdachten zijn en er belang bij (kunnen) hebben om hun rol zo klein mogelijk te maken. De rechtbank acht echter hun verklaringen over wat er in de kamer van [slachtoffer] is gebeurd betrouwbaar en geschikt om voor het bewijs te kunnen dienen. De rechtbank heeft daarbij met name in aanmerking genomen dat er andere bewijsmiddelen zijn die de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ondersteunen. Met name over wat er in de kamer van [slachtoffer] is gebeurd, heeft een getuige ( [naam 1] ) een uitgebreide verklaring afgelegd (waarover hieronder meer), die in grote lijnen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ondersteunt. Ook vinden de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ondersteuning in bijvoorbeeld de forensische resultaten, camerabeelden, afgeluisterde gesprekken en verklaringen van andere personen.
Ten aanzien van getuige [naam 1] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat [naam 1] aanvankelijk op 18 en 22 oktober 2023 bij de politie verklaringen heeft afgelegd, die erop neerkomen dat hij veel minder heeft gezien dan ten opzichte van zijn latere verklaringen bij de rechter-commissaris. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om die latere verklaringen ongeloofwaardig te achten, integendeel: deze komen juist authentiek over. Na de verhoren op 18 en 22 oktober 2023 heeft [naam 1] kennelijk op 24 oktober 2023 een bericht naar de politie gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij zich mentaal niet goed voelt, dat hij terug naar Slowakije wil en dat hij, indien nodig, volledig wil meewerken, ook vanuit Slowakije. Daarop is [naam 1] op 25 oktober 2023 gehoord. Hij geeft meteen aan dat hij door de hele situatie is uitgeput, dat hij bang is voor de drie mensen die zijn aangehouden, dat hij bang is voor zijn leven, dat hij chronische stress heeft en dat hij naar Slowakije wil vertrekken. Inhoudelijk gezien verklaart hij min of meer hetzelfde als bij de eerdere verhoren. Op 26 oktober 2023 is [naam 1] aangetroffen bij de internationale bushalte van Den Haag Centraal, op de grond zittend met zijn bagage. [naam 1] wordt meegenomen naar het politiebureau. Onderweg geeft hij aan dat hij de afgelopen nachten over het incident heeft gedroomd. Aangekomen op het politiebureau krijgt hij een paniekaanval: hij is onvast ter been en begint met zijn gehele lichaam ongecontroleerd te trillen, krijgt een snelle ademhaling en hyperventileert. Wanneer agenten hem op een stenen verhoging laten plaatsnemen, valt hij daarvan af, waarna hij op de grond terecht komt en buiten bewustzijn blijft liggen, waarbij hij niet reageert op aanspreken en een pijnprikkel, zijn blik in zijn ogen anders wordt, zijn gelaatskleur bleek wordt en zijn lichaam weer ongecontroleerd begint te trillen. In afwachting van de ambulance krijgt hij nog een paniekaanval, waarbij hij weer valt en buiten bewustzijn raakt. Op 27 oktober 2023 is [naam 1] door de rechter-commissaris gehoord. Hij geeft aan het begin aan dat hij heeft besloten de waarheid te vertellen omdat de druk op hem enorm was. Daarna legt [naam 1] een uitgebreide verklaring af. Hij sluit zijn verklaring af met een excuus aan het onderzoeksteam dat hij niet de waarheid had verteld.
Deze gang van zaken geeft naar het oordeel van de rechtbank weer dat [naam 1] zich ernstig onder druk gezet voelde om aanvankelijk bij de politie anders te verklaren dan bij de rechter-commissaris. Dat sprake is van tegenstrijdigheden in zijn verschillende verklaringen is evident, maar verklaarbaar tegen de geschetste achtergrond.
Bij het oordeel dat de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [naam 1] authentiek zijn, heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat er andere bewijsmiddelen zijn die deze verklaringen ondersteunen. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op de afgeluisterde telefoongesprekken. Een gesprek op 20 oktober 2023 verloopt als volgt:
“NN: Je zal nog zeker een keer moeten voorkomen en je moet je erop voorbereiden dat er op jou de ergste optie wacht en dat...weet je wat het is...? Ze gaan iets vertellen wat jij niet wil dat ze gaan vertellen en de andere kant gaat hen 100% geloven.
[naam 1] : Ja, maar je moet begrijpen, een andere zaak is dat ze naar hun handen kijken en zulke dingen. Als ze hun handen bekijken.
NN: neen, neen. Dat je wakker was.
[naam 1] : Daar zal ik een reden voor vinden. Stress of weet ik wat....Geheugenverlies en zo voort. Ik heb niets gezien.
NN: Ja, en sinds je er bent, hij snurkte vreselijk en sinds je er bent slikt je slaappillen.
[naam 1] : Melatonine en zulke spullen.
NN: ja. Melatonine en omdat de man snurkte, slikte je het. Een dosis ...
[naam 1] : Maar er was een party, weet je.
NN: Dus je moet nu in de apotheek weer een dosis bijkopen, snap je en je herinnerde je [ntv] dat je toen op de fiets was en je bier dronk en nog wat sterke drank. Dat veroorzaakt kortstondig geheugenverlies en slaapwandelen. Dat betekent dat je in ieder geval met niemand hebt gesproken. Met niemand. Je hebt niemand gezien en je weet niets.
[naam 1] : Ja, natuurlijk. Ik werd toen wakker. Dat was wat ik me herinner en wat ik weet. Dat weet ik zeker. En wat zij gaan vertellen....ik snap wel wat je bedoel.”
Bij het oordeel dat de verklaringen van [naam 1] authentiek zijn, heeft de rechtbank daarnaast de bewezenverklaring van feit 2 in de zaken tegen [de verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in aanmerking genomen, hetgeen een reden kan zijn om in het begin niet de gehele waarheid te verklaren. Datzelfde geldt overigens voor [naam 2] , die halverwege het verhoor op 5 november 2023 zijn verklaring wijzigt. Dat hij dat doet, maakt niet (meteen) dat zijn vervolgens afgelegde verklaring niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft rekenschap gegeven van de overige door de verdediging genoemde omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de afgelegde verklaringen niet als bewijsmiddelen zouden moeten gelden, bijvoorbeeld omdat de personen die verklaringen hebben afgelegd onderling contact hebben gehad, niet verklaren uit eigen wetenschap, verklaren over wat zij van anderen hebben gehoord, mogelijk onder invloed van alcohol waren en/of een belang hebben om niet naar waarheid te verklaren. De rechtbank onderkent deze omstandigheden en dat maakt dat terughoudend met de verklaringen moet worden omgegaan. De rechtbank stelt echter ook vast dat de verklaringen die voor het bewijs worden gebruikt worden gesteund door andere onderzoeksbevindingen. Uiteindelijk zijn (bijna) alle huisgenoten en aanwezigen op het feest gehoord en is een redelijk goed beeld ontstaan over wat zich in de woning heeft afgespeeld.
De rechtbank ziet [naam 1] als een belangrijke getuige. Hij was in de kamer aanwezig toen geweldshandelingen tegen [slachtoffer] zijn verricht. Hij heeft geen bijzondere loyaliteit ten opzichte van de verdachten en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat hij een eigen dubieuze rol kleiner zou willen maken. Hij is in die zin een onafhankelijke getuige.
Daarmee zijn er drie getuigen die uit eigen waarneming hebben verklaard over geweldshandelingen die [de verdachte] heeft verricht in de kamer van [slachtoffer] . In onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen (waaronder de bevindingen van het onderzoek naar de doodsoorzaak waarover hierna meer, de bevindingen van het forensisch onderzoek ter plaatse en de bevindingen van het sporenonderzoek op de rechterschoen en de gevlochten ring van [de verdachte] ) bezien, acht de rechtbank daarmee bewezen dat [de verdachte] de onder 1 ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht.
3.5.5.
Causaliteit
Voor de vraag hoe hetgeen hiervoor is bewezenverklaard kan worden gekwalificeerd, dient thans de vraag te worden beantwoord of er een verband bestaat tussen de bewezenverklaarde geweldshandelingen en het overlijden van [slachtoffer] . De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dergelijk causaal verband ontbreekt. Op het standpunt van de verdediging zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, verder ingaan.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag naar causaal verband tussen de bewezenverklaarde geweldshandelingen en de dood van [slachtoffer] dient plaats te vinden aan de hand van de maatstaf of het overlijden redelijkerwijs als gevolg van de geweldshandelingen aan de verdachte kan worden toegerekend. Hiervoor dient ten minste te worden vastgesteld dat de geweldshandelingen een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid (deelvraag 1). Verder moet aannemelijk worden dat de dood met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die handelingen is veroorzaakt (deelvraag 2). Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de geweldshandelingen naar hun aard geschikt zijn om de dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard zijn dat zij het vermoeden rechtvaardigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood. Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat gestelde andere, niet aan de bewezen verklaarde gedraging gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362).
Het aannemen van de voor een bewezenverklaring vereiste causaliteit op basis van de bewijsmiddelen, waaronder rapporten van deskundigen, vergt altijd een ‘sprongetje’. Deskundigen verklaren namelijk op basis van empirische gegevens over abstracte causaliteit, terwijl van de rechtbank een oordeel wordt gevraagd over de causaliteit in een concreet geval. De rechtbank zal dus niet alleen acht slaan op de rapporten van de medisch deskundigen, maar ook op de bevindingen van het tactisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden en op alles wat overigens uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Voordat de rechtbank toekomt aan beantwoording van beide deelvragen, zal de rechtbank eerst ingaan op de bevindingen en conclusies van de deskundigen, onder wie de forensisch patholoog, die het lichaam van [slachtoffer] hebben onderzocht.
Bevindingen over letsels en doodsoorzaak
De letsels van [slachtoffer] zijn achtereenvolgens beoordeeld door een (gemeentelijk) schouwarts, een forensisch radioloog en een forensisch patholoog. Verder hebben toxicologisch onderzoek en neuropathologisch onderzoek plaatsgevonden. De rechtbank leidt uit de bevindingen van de deskundigen af dat bij (het lichaam van) [slachtoffer] , voor zover relevant voor de beantwoording van de causaliteitsvraag en samengevat weergegeven, de volgende letsels zijn geconstateerd:
verschillende letsels aan het hoofd, waaronder breuken van het rechterslaapbeen en het neusbeen en een breuk van het schedeldak rechts; in de rechter- en linkerflank deels samenvloeiende bloeduitstortingen met in de onderliggende weke delen luchtbellen; aan de linkerzijde verschillende gebroken ribben met omgevende bloeduitstorting en perforatie van het borstvlies; meerdere ribbreuken rechts, en; een spanningsklaplong links met verplaatsing van hart en middenschot naar rechts. Daarnaast is in de linkerborstholte een wondkanaal (perforatie) van links naast de wervelkolom tot aan de overgang van de slokdarm naar de maag aangetroffen met dood weefsel met actieve ontsteking.
De resultaten van de onderzoeken door deze deskundigen zijn door dr. B.G.H. Latten, als arts en forensisch patholoog werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: de patholoog), betrokken bij het opstellen van het sectierapport van 19 maart 2024. Over de aangetroffen letsels op het hoofd, in de hersenen en op/in de romp van [slachtoffer] concludeert de patholoog – kortgezegd – dat deze bij leven zijn ontstaan door een stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking.
Ten aanzien van de doodsoorzaak concludeert de patholoog dat het overlijden van [slachtoffer] zondermeer wordt verklaard door de geconstateerde spanningsklaplong met verplaatsing van borststructuren. De oorzaak voor de spanningsklaplong is volgens de patholoog gelegen in de geconstateerde slokdarmruptuur in de linkerborstholte. De exacte oorzaak van deze slokdarmruptuur valt niet meer te achterhalen. De patholoog vermeldt dat dit doorgaans ontstaat door een ziekelijke oorzaak (zoals ontsteking of kanker), maar in zeldzame gevallen ook kan worden veroorzaakt door een stompe en/of (samen)drukkende krachtinwerking op de romp. Voorts is, gelet op de bevindingen en de conclusie van de neuropatholoog, volgens de patholoog aannemelijk dat de geconstateerde afwijkingen in de hersenen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
Voor beantwoording van de vraag of mogelijk sprake is geweest van een ziekelijke oorzaak die de slokdarmruptuur kan verklaren, heeft de officier van justitie door middel van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) en een aanvullend EOB medische informatie over [slachtoffer] uit Letland opgevraagd. Naar aanleiding hiervan zijn medische gegevens van de (voormalig) huisarts van [slachtoffer] ontvangen en aan de patholoog verstrekt. Naar aanleiding van deze medische informatie en aanvullende vragen van de officier van justitie en van de raadsman van de verdachte, heeft de patholoog een aanvullend rapport opgesteld.
In dit aanvullend rapport van 3 september 2024 zijn de ontvangen medische gegevens over [slachtoffer] vermeld. Kortgezegd blijkt daaruit dat [slachtoffer] vanaf jonge leeftijd verschillende longontstekingen (rechts) heeft gehad en dat in 1990 een deel van zijn rechterlong is verwijderd vanwege chronische longontsteking, hetgeen ook blijkt uit een in 2002 gemaakte röntgenfoto van de rechterlong. Daarnaast is in 2016 een ontsteking van de maag en de twaalfvingerige darm geconstateerd, alsmede een soort hernia waarin meestal de maag door het middenrif in het middenschot in de borstholte glijdt met terugstromen van maaginhoud in de slokdarm.
De patholoog heeft op basis van deze medische informatie zijn interpretatie van de resultaten en daarmee de conclusie met betrekking tot de doodsoorzaak deels gewijzigd. Ondanks de mogelijkheid dat bij [slachtoffer] structuren in de borstholte reeds naar rechts waren verplaatst als gevolg van een eerdere operatie hetgeen de bij het radiologisch onderzoek beschreven veranderingen passend bij een spanningsklaplong deels zouden kunnen verklaren, blijft, zo volgt na overleg tussen de patholoog en de radioloog, gelet op de overige bevindingen de conclusie staan dat sprake is geweest van een spanningsklaplong. Daarnaast kan de tijdens de sectie aangetroffen ontsteking en weefselversterf ter hoogte van de slokdarm en de maag verklaard worden door de in 2016 geconstateerde ontsteking in de maag, het uitpuilen van de maag in het middenschot en het terugstromen van maaginhoud in de slokdarm. Deze anatomische/ziekelijke afwijking is een bekende complicatie van het verwijderen van een deel van de long en kan leiden tot veranderingen van de wand van de slokdarm/maag, ontstekingen van de slokdarm/maag en uiteindelijk mogelijk perforatie, aldus de patholoog. Uit de medische gegevens blijkt niet dat er op dat moment behandeling noodzakelijk was.
Gelet hierop heeft de patholoog als nieuwe conclusie vermeld dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door een klaplong met verplaatsing van borststructuren (spanningsklaplong), als gevolg van een wondkanaal (perforatie) tussen de slokdarm en de linkerborstholte (slokdarmruptuur). Daarbij is opgemerkt dat de reeds bestaande anatomische/ziekelijke afwijking van het maag-darmkanaal theoretisch het optreden van dit wondkanaal op zichzelf kan verklaren, maar er op basis van de aangeleverde informatie geen aanwijzingen waren dat deze perforatie reeds aanwezig was vóór 13 oktober 2023. De reeds bestaande anatomische/ziekelijke afwijking vergroot wel de kans op perforatie na trauma. [slachtoffer] was bekend met relevante afwijkingen, zoals een deels verwijderde long, uitpuilen van de maag in de borstkas en terugstromen van maaginhoud in de slokdarm. Dit zal de kans op het optreden van een slokdarmruptuur na een stomp botsende krachtinwerking op de borstkas hebben vergroot, aldus de patholoog. Verder hebben de ribbreuken een bijdrage kunnen leveren aan (de snelheid) van het overlijden, door ademhalingsfunctiestoornissen.
Door de patholoog is naar aanleiding van het pathologisch onderzoek een bewijskracht gerapporteerd over het aantreffen van het letselbeeld bij slachtoffer. Uitgaande van de aanname dat [slachtoffer] voorafgaand aan 13 oktober 2023 geen klachten had, komt de patholoog tot de conclusie dat zijn bevindingen bij het pathologisch onderzoek waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het fatale letsel (mede) is veroorzaakt door stomp/botsend geweld van vrijdag 13 oktober 2023, dan onder de hypothese dat het fatale letsel is veroorzaakt door ziekte.
Ter terechtzitting is de patholoog als deskundige gehoord. De raadsman van de verdachte heeft de patholoog bij die gelegenheid verzocht een nieuwe weging van voornoemde hypotheses te maken, uitgaande van de (nieuwe) aanname dat niet kan worden vastgesteld of [slachtoffer] wel of geen klachten had voorafgaand aan 13 oktober 2023. De patholoog heeft het bij [slachtoffer] aangetroffen letselbeeld ter terechtzitting opnieuw geïnterpreteerd en is tot de conclusie gekomen dat onder deze (nieuwe) aanname het letselbeeld even waarschijnlijk is onder beide hypothesen.
Beantwoording deelvragen
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen en conclusies van de patholoog vast dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een spanningsklaplong die is veroorzaakt door een slokdarmruptuur. Daarbij kunnen de ribbreuken en/of de afwijkingen in de hersenen een bijdrage hebben geleverd aan (de snelheid van) het overlijden. Over eerdergenoemde eerste deelvraag (of kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, de dood, hebben geleid), overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals eerder vermeld, komt de patholoog in het rapport van 19 maart 2024 tot de conclusie dat de letsels aan de romp, waaronder de gebroken ribben met onderliggend verscheuren van het borstvlies, en de letsels aan het hoofd en in de hersenen bij leven zijn ontstaan door een stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Uit de verklaringen van de medeverdachten en de getuigen, uit de bevindingen van het forensisch onderzoek ter plaatse en uit de bevindingen van het sporenonderzoek op de rechterschoen en de gevlochten ring van [de verdachte] volgt, zoals eerder is overwogen, dat door [de verdachte] jegens [slachtoffer] geweldshandelingen met dergelijke krachtinwerking(en) zijn gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank waren deze geweldshandelingen, waaronder het slaan met een metalen voorwerp op het hoofd, het met kracht schoppen (‘stampen’) met geschoeide voet en het slaan met de vuist waaraan een ring zat, naar hun aard geschikt om de dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard dat zij het vermoeden rechtvaardigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood.
Hoewel uit voornoemd rapport ook blijkt dat stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking op de romp slechts in zeldzame gevallen kan leiden tot een slokdarmruptuur, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake moet zijn geweest van een dergelijk zeldzaam geval. Uit het aanvullend rapport van 3 september 2024 volgt immers dat [slachtoffer] bekend was met meerdere anatomische/ziekelijke afwijkingen, waardoor de kans op perforatie na trauma was vergroot. Dat deze afwijkingen op zichzelf, dus zonder geweldshandelingen, het optreden van een slokdarmruptuur hebben veroorzaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat in laatstgenoemd rapport als symptomen van een (ernstige) slokdarmontsteking (al dan niet met perforatie) worden genoemd: het ophoesten van bloed, braken, buikpijn, ademhalingsfunctiestoornissen, pijn in de borst, koorts en algemeen ziek zijn. De rechtbank overweegt dat in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat [slachtoffer] voorafgaand aan 13 oktober 2023 aan dergelijke symptomen leed.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eerste deelvraag bevestigend dient te worden beantwoord.
De tweede deelvraag die vervolgens dient te worden beantwoord is, of ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de geweldshandelingen is veroorzaakt. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank, mede gelet op de bevindingen en conclusie van de patholoog in het rapport van 3 september 2024, bevestigend. Daaruit volgt immers dat de bevindingen bij het pathologisch onderzoek waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het fatale letsel (mede) is veroorzaakt door stomp/botsend geweld van vrijdag 13 oktober 2023, dan onder de hypothese dat het fatale letsel is veroorzaakt door ziekte.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij de aanname waarvan de patholoog is uitgegaan, te weten dat [slachtoffer] voorafgaand aan 13 oktober 2023 geen klachten had, aannemelijker acht dan de door de raadsman geformuleerde aanname dat [slachtoffer] mogelijk al klachten had voorafgaand aan 13 oktober 2023. Uit het dossier volgt dat de politie onderzoek heeft gedaan naar de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] door navraag te doen bij [naam 3] , die bevriend was met [slachtoffer] , en [naam 15] (hierna: [naam 15] ), de werkcoach van [slachtoffer] . [naam 3] heeft verklaard dat hij elke dag met [slachtoffer] naar werk reisde, maar [slachtoffer] nooit heeft geklaagd of iets heeft gedeeld over zijn gezondheid. [naam 15] heeft verklaard dat [slachtoffer] zich nooit ziek heeft gemeld en dat hij nooit aan haar, of de werkgever, heeft verzocht om een arts te zien, hetgeen wel tot de mogelijkheden behoorde. Voorts zijn er voor het overige geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat [slachtoffer] voorafgaand aan 13 oktober 2023 (gezondheids)klachten had. Zo verklaart geen van de gehoorde getuigen, veelal huisgenoten die [slachtoffer] met grote regelmaat zagen, over de gezondheidstoestand van [slachtoffer] voorafgaand aan 13 oktober 2023. Ook is [slachtoffer] op de camerabeelden van 13 oktober 2023, eerder op de avond, te zien terwijl hij vanuit de woning naar een geparkeerde fiets loopt. Niet te zien is dat hij op dat moment iets (ernstigs) mankeert. Pas na de gebeurtenissen in de avond/nacht van 13 oktober 2023 worden (ernstige) klachten waargenomen en deze gebeurtenissen vormen een duidelijk omslagpunt in de toestand van [slachtoffer] .
Dat uit de getapte gesprekken van [naam 1] zou blijken dat de arbeidsmigranten blijkbaar terughoudend zijn met het inschakelen van medische zorg in verband met de kosten, zoals door de raadsman is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Wat er van die stelling ook zij, de rechtbank leidt uit de medische informatie uit Letland af dat [slachtoffer] niet geheel zorg mijdend was. Zo is hij in 2021 nog bij zijn huisarts in Letland geweest in verband met een oordouche. Dat [slachtoffer] na 13 oktober 2023 geen medische hulp heeft gezocht, leidt evenmin tot de conclusie dat hij zorg mijdend was. Niet kan immers worden uitgesloten dat [slachtoffer] , gelet op de onder 3.5.1. genoemde getuigenverklaringen over de staat waarin [slachtoffer] verkeerde in de periode na 13 oktober 2024, niet in staat was een gedegen beslissing over zijn hulpbehoevendheid te nemen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aanname dat er geen klachten waren voorafgaand aan 13 oktober 2023, en wel na de gebeurtenissen in de avond/nacht van 13 oktober 2023, het meest aannemelijk. Daarom gaat de rechtbank van deze aanname uit. Hierbij hoort de uitspraak van de patholoog dat zijn bevindingen bij het pathologisch onderzoek waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het fatale letsel (mede) is veroorzaakt door stomp/botsend geweld van vrijdag 13 oktober 2023, dan onder de hypothese dat het fatale letsel is veroorzaakt door ziekte. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid zoals bedoeld in de tweede deelvraag.
Conclusie causaliteit
Eén en ander leidt tot de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer] aan [de verdachte] kan worden toegerekend. Dat tijdig medisch ingrijpen de kans op herstel en overleving aanzienlijk zou hebben verhoogd, zoals door de raadsman in navolging van de bevindingen van de patholoog is opgemerkt, doet hieraan niet af nu het door [de verdachte] toegebrachte letsel kennelijk zodanig ernstig was dat medisch ingrijpen noodzakelijk was om te voorkomen dat [slachtoffer] zou overlijden.
3.5.6.
Kwalificatie
Gelet op de aard en intensiteit van de door [de verdachte] gepleegde geweldshandelingen (onder andere met een metalen voorwerp en dat zo heftig was dat [slachtoffer] zijn bewustzijn verloor), is naar het oordeel van de rechtbank bij [de verdachte] sprake geweest van opzet, op zijn minst in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachten rade, zodat de rechtbank [de verdachte] daarvan partieel zal vrijspreken.
3.6.
Feit 2 primair: beïnvloeding van [naam 1] en [naam 2]
Door [naam 1] is bij de rechter-commissaris verklaard dat ‘ze’, daarmee doelend op [de verdachte] en [medeverdachte 2] , na de eerste geweldshandelingen die tegen [slachtoffer] waren gepleegd in de slaapkamer van hem en [slachtoffer] (en waarvan [naam 1] getuige was geweest) ‘begonnen te dreigen’ tegen hem. Meer specifiek verklaart [naam 1] :
“Ze zeiden dat als ik het tegen iemand zou zeggen, ze hetzelfde of erger met mij zouden doen en dat als ik de politie zou bellen, zij met z’n drieën waren en dat ik alleen was. Ze zeiden dat ze het dan met z’n drieën op een dealtje zouden gooien en zouden zeggen dat ik het dan zou hebben gedaan.”
[de verdachte] en [medeverdachte 2] zaten op dat moment om het bed van [naam 1] . [de verdachte] voerde voornamelijk het woord en [medeverdachte 2] knikte daarbij instemmend. Wel zei [medeverdachte 2] iets in de trant van “als jij het op deze manier vertelt, zal niemand jou geloven”. Aangezien zij “als een groep naar binnen traden” en bij [naam 1] zaten voelde het voor [naam 1] “alsof ze allebei mij aan het bedreigen waren”.
[medeverdachte 1] kwam er pas later bij volgens [naam 1] en uitte naar hem toe geen bedreiging.
[medeverdachte 2] heeft de verklaring van [naam 1] in zoverre ondersteund dat hij heeft verklaard dat hij erbij was toen [de verdachte] tegen [naam 1] zei “dat hij zijn mond moest houden en als hij vragen zou krijgen, moest hij zeggen dat iemand uit Litouwen dit had veroorzaakt”. Dit gebeurde direct nadat het geweld tegen [slachtoffer] had plaatsgevonden.
Door [naam 2] is bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door [de verdachte] en [medeverdachte 1] is bedreigd en geïntimideerd: “Als ik iets zou zeggen zou zoiets soortgelijks mij ook overkomen”. Dit gebeurde nadat het geweld had plaatsgevonden. [de verdachte] en [medeverdachte 1] kwamen samen naar de kamer van [naam 2] en spraken allebei dreigende woorden uit. [de verdachte] deed een vinger voor zijn mond, ten teken dat hij moest zwijgen over het gebeurde.
Alhoewel de door [naam 2] afgelegde verklaring niet specifiek steun vindt in de verklaringen van andere personen die op dat moment aanwezig waren, en de verklaring van [naam 1] slechts gedeeltelijk wordt ondersteund, worden de verklaring van [naam 2] en Jacovic naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund door meer algemene verklaringen van aanwezigen die avond dat niet mocht worden verteld wat er was gebeurd die avond. Zo heeft [naam 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van [de verdachte] moest zeggen dat een Litouwer het had gedaan. Verder heeft [naam 11] verklaard dat zij zich geïntimideerd voelde door [de verdachte] en de staat van agressieve opwinding waarin hij verkeerde nadat het geweld had plaatsgevonden. Beide getuigen zijn ook maanden na het gebeuren nog steeds bang voor [de verdachte] . Ook ondersteunen de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] elkaar onderling in meer algemene zin dat na het gebeurde hier met niemand over mocht worden gesproken.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen verklaren dat [de verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit met betrekking tot [naam 1] en [naam 2] .
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. primair)
hij in de periode van 13 tot en met 18 oktober 2023 te De Lier, gemeente Westland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] – al dan niet met een voorwerp – meermalen krachtig te slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of bovenlichaam ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. ( primair)
hij in de periode van 13 tot en met 14 oktober 2023 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, zich opzettelijk mondeling jegens [naam 1] en [naam 2] heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door
dreigend in de Engelse taal tegen die [naam 1] te zeggen dat ze, verdachte en zijn mededaders, hetzelfde of erger met die [naam 1] zouden doen (refererend aan het geweld dat hij, verdachte, kort daarvoor jegens [slachtoffer] had toegepast en ten gevolge waarvan die [slachtoffer] later is overleden), indien hij tegen iemand zou vertellen wat hij
hadgezien en/of de politie zou bellen, het (refererend aan voornoemd geweld) op hem – die [naam 1] – zouden afschuiven en hem tot dader zouden maken, en daarbij ja/instemmend te knikken richting die [naam 1] en daarbij dichtbij dan wel direct tegenover die [naam 1] te zitten en/of knielen,
en
dreigend in de Poolse taal tegen die [naam 2] te zeggen dat hij - die [naam 2] - aan de beurt zou zijn en hem – die [naam 2] – iets zou overkomen, indien hij de politie zou bellen en/of met de politie zou meewerken en dat ze hem - die [naam 2] – wat zouden aandoen indien hij tegen de politie zou zeggen dat zij – verdachte en zijn mededaders – erbij waren, en te zeggen dat ze - verdachte en zijn mededaders – iets soortgelijks met die [naam 2] zouden doen (refererend aan het geweld dat hij, verdachte, kort daarvoor jegens [slachtoffer] had toegepast en ten gevolge waarvan die [slachtoffer] later is overleden, en een vinger voor zijn – verdachtes – mond te doen bedoelende dat die [naam 2] niets moest zeggen,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de raadsman de persoonlijke omstandigheden van de verdachte toegelicht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van [slachtoffer] . In een woning aan de rand van een bedrijventerrein is deze bewoner, na te hebben geklaagd over geluidsoverlast van een feestje waar de verdachte aanwezig was, door de verdachte op twee momenten ernstig en zonder enig mededogen in elkaar geslagen. [slachtoffer] was op die momenten in zijn slaapkamer, had zijn deur op slot gedaan en lag in bed. Er was voor de verdachte op die momenten geen enkele directe aanleiding (meer) om de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken, laat staan om geweld toe te passen. Niettemin is de verdachte op twee afzonderlijke momenten, via het balkon en middels een andere deur, de slaapkamer van het slachtoffer binnengedrongen om daar het genoemde geweld uit te oefenen. De eerste keer verloor het slachtoffer door het geweld al tijdelijk het bewustzijn. De tweede keer dat de verdachte het slachtoffer bezocht, heeft hij een metalen voorwerp gebruikt dat hij in de woning had gevonden en heeft hij daarmee op het hoofd van het slachtoffer geslagen. De verdachte heeft zich ook na het plegen van het genoemde geweld niet bekommerd om het lot van het slachtoffer. Voordat de verdachte na het plegen van het geweld de woning verliet, heeft hij bovendien (samen met anderen) twee medebewoners die getuigen waren van het geweld, beïnvloed om te voorkomen dat zij een (belastende) verklaring over hem zouden afleggen. Het slachtoffer is in de dagen na dit geweld nauwelijks nog van zijn bed afgekomen, maakte (verbaal) een verwarde indruk en is uiteindelijk, vijf dagen later, aan het opgelopen letsel gestorven. De gebeurtenissen in de nacht van 13 op 14 oktober 2023 en de daarop volgende dagen zullen voor [slachtoffer] een lijdensweg zijn geweest. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte, zowel van het Nederlandse als het Letse. Het Nederlandse strafblad gedateerd 26 september 2024 bevat geen eerdere veroordelingen. Het Letse strafblad gedateerd 23 oktober 2023 bevat deze wel. De verdachte is in het (recente) verleden meerdere keren veroordeeld wegens het plegen van (gewelds-) misdrijven. Zo is de verdachte in het verleden tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld wegens het plegen van een levensdelict en was hij met het uitzitten van deze straf nog niet zo lang klaar voordat hij naar Nederland kwam. Opvallend is, zo blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, dat ook dit levensdelict een slachtoffer betrof dat de verdachte niet of nauwelijks kende.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Mede gelet op de opgelegde gevangenisstraffen in vergelijkbare strafzaken, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[naam 6] , de vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft schadevergoeding van € 17.500,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 7] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft schadevergoeding van € 18.608,70 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 1.108,70 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade.
[naam 8] , de zoon van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft schadevergoeding van primair € 33.124,00, subsidiair € 24.825,00 en meer subsidiair € 22.412,50 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het primair gevorderde bedrag bestaat uit € 13.124,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. Het subsidiair gevorderde bedrag bestaat uit € 4.825,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. Het meer subsidiair gevorderde bedrag bestaat uit € 2.412,50 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vorderingen op onderdelen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu deze zijn betwist op gronden zoals weergegeven in de pleitnota en de onderbouwing onvoldoende is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Algemeen
De rechtbank overweegt dat alle hierboven genoemde vorderingen door de nabestaanden van het slachtoffer zijn ingediend. Het slachtoffer is als gevolg het van het bewezenverklaarde feit 1 overleden. Op grond van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 BW als benadeelde partij in het strafproces onder meer aanspraak maken op affectieschade, de kosten van lijkbezorging en gederfd levensonderhoud.
7.4.2.
Ten aanzien van de affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, BW. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding naar haar aard een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt. Het bedrag waarop zij aanspraak kunnen maken, is vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf van een ouder een vergoeding van € 20.000,00. In het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig niet-thuiswonend kind geldt volgens dit artikel een vergoeding van € 17.500,00.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is geweest van het handelen van [de verdachte] . De rechtbank stelt voorts vast dat [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] als ouders respectievelijk zoon van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden horen en aldus een wettelijk recht hebben op vergoeding van affectieschade. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De door [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] gevorderde bedragen aan immateriële schade zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de gevorderde bedragen aan affectieschade daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023.
7.4.3.
Ten aanzien van de uitvaartkosten
Op grond van het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, BW kan degene die de kosten van lijkbezorging van het slachtoffer heeft gedragen, deze kosten vorderen. De term lijkbezorging is een verzamelterm en omvat meer dan alleen begrafeniskosten. De kosten moeten wel in een rechtstreeks verband staan tot het begraven van de overledene. Ook moeten de kosten – gelet op de omstandigheden waaronder de overledene leefde – in redelijkheid worden gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de door [naam 7] gevorderde materiële kosten in rechtstreeks verband staan met de begrafenis van het slachtoffer in Letland: het betreffen kosten voor een grafsteen, voor begrafenisdiensten, voor de vertaling van de overlijdensakte en voor bloemen en eten en drinken bij de ceremonie. Deze kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en komen naar voor vergoeding in aanmerking, ook al zijn de bedragen onderbouwd met afschriften van betalingen en facturen in de Letse taal (zoals de verdediging naar voren heeft gebracht). De bedragen zijn voldoende toegelicht en meerdere kernwoorden uit de afschriften en facturen zijn vertaald naar het Nederlands, waardoor de rechtbank geen reden heeft om eraan te twijfelen dat deze kosten zijn gemaakt (en ook geen reden heeft om een vertaling te verlangen die is opgemaakt en ondertekend door een beëdigd vertaler). Bovendien komen deze kosten de rechtbank niet bovenmatig voor. De verdediging heeft zich – gelet op de gegeven toelichting en vertaling en ook gezien de omstandigheid dat [de verdachte] de Letse taal machtig is – kunnen verweren tegen de vordering, maar heeft de gestelde omvang van de materiële kosten niet betwist en dus zal de rechtbank het door [naam 7] gevorderde bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.4.4.
Ten aanzien van het gederfd levensonderhoud
Op grond van artikel 6:108, eerste lid, BW is degene die aansprakelijk is voor iemands overlijden tegenover de nabestaanden gehouden tot het vergoeden van de schade die zij lijden vanwege het mislopen van levensonderhoud. Dit recht op schadevergoeding kent enkele beperkingen. Allereerst is de kring van gerechtigden beperkt tot degenen in wier levensonderhoud door de overledene werd voorzien. Vervolgens is de omvang van de schade afhankelijk van de behoeftigheid van de nabestaanden en van het antwoord op de vraag in hoeverre dit levensonderhoud zonder het overlijden zou zijn verschaft.
Het primair door [naam 8] gevorderde bedrag is onderbouwd met bankafschriften, waaruit blijkt welke bedragen het slachtoffer over de maanden mei tot en met oktober 2023 heeft overgemaakt aan [naam 9] , de moeder van [naam 8] . De gemiddelde maandelijkse bijdrage is vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen 18 oktober 2023 (de dag dat het slachtoffer overleden werd aangetroffen) en 31 oktober 2031 (het moment waarop [naam 8] 18 jaar wordt). Het primair door [naam 8] gevorderde bedrag komt naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking, ook al zijn de rekeningafschriften die het gemiddelde maandelijkse bedrag onderbouwen in de Letse taal. De bedragen en omschrijvingen van de overschrijvingen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht en vertaald, waardoor de rechtbank geen reden heeft om eraan te twijfelen dat deze bijschrijvingen bij de moeder van [naam 8] ook daadwerkelijk zijn ten behoeve van het levensonderhoud van [naam 8] (en ook geen reden heeft om een vertaling te verlangen die is opgemaakt en ondertekend door een beëdigd vertaler). Het gemiddelde maandelijkse bedrag dat het slachtoffer bijdroeg aan het levensonderhoud van zijn zoon komt de rechtbank ook niet bovenmatig voor. De verdediging heeft zich – gelet op de gegeven toelichting en vertaling ook gezien de omstandigheid dat [de verdachte] de Letse taal machtig is – kunnen verweren tegen de vordering, maar heeft de wijze van berekening van het gederfd levensonderhoud en de hoogte van het primair gevorderde bedrag niet betwist en dus zal de rechtbank het door [naam 8] primair gevorderde bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.4.5.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank:
  • de vorderingen van [naam 6] en [naam 7] voor wat betreft de immateriële schade zal toewijzen voor een bedrag van telkens € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023;
  • de vordering van [naam 8] voor wat betreft de immateriële schade zal toewijzen voor een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023;
  • de vordering van [naam 7] voor wat betreft de materiële schade zal toewijzen voor een bedrag van € 1.108,70. Omdat de materiële schade bestaat uit verschillende kostenposten en de kosten op verschillende momenten zijn gemaakt, wordt de wettelijke rente met ingang van verschillende data als volgt toegewezen:
o de kosten van € 168,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2023, omdat dit de factuurdatum betreft;
o de kosten van € 630,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2024, omdat dit de factuurdatum betreft;
o de kosten van € 225,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2023, omdat op het bijgevoegde betalingsbewijs deze datum genoteerd staat;
o de kosten van € 40,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2023, omdat op het bijgevoegde betalingsbewijs deze datum genoteerd staat;
o de kosten van € 45,70 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2023, omdat op het bijgevoegde betalingsbewijs deze datum genoteerd staat;
- de vordering van [naam 8] voor wat betreft de materiële schade zal toewijzen voor een bedrag van € 13.124,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023.
7.5.
Proceskosten
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal [de verdachte] worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt [de verdachte] veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

[naam 6]Nu [de verdachte] voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld en hij daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk is voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht, zal de rechtbank aan [de verdachte] de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023, tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald ten behoeve van [naam 6] .
[naam 7]Nu [de verdachte] voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld en hij daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk is voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht, zal de rechtbank aan [de verdachte] de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023,
  • € 168,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2023,
  • € 630,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2024,
  • € 225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2023,
  • € 40,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2023,
  • € 45,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2023,
tot aan de dag waarop deze bedragen volledig zijn betaald ten behoeve van [naam 7] .
[naam 8]
Nu [de verdachte] voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld en hij daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk is voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht, zal de rechtbank aan [de verdachte] de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 33.124,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023, tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald ten behoeve van [naam 8] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 36f, 47, 57, 285a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
doodslag;
ten aanzien van feit 2 primair:
het medeplegen van opzettelijk mondeling en door gebaren zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 6]
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 6] toe, een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 6] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00 ten behoeve van I. Auza, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag vanaf 18 oktober 2023 tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald;;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 122 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 7]
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 7] toe, een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 7] ;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 7] toe, een bedrag van € 1.108,70 (totaal) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover
voor wat betreft een bedrag van € 168,00 vanaf 30 november 2023;
voor wat betreft een bedrag van € 630,00 vanaf 9 juli 2024;
voor wat betreft een bedrag van € 225,00 vanaf 2 december 2023;
voor wat betreft een bedrag van € 40,00 vanaf 30 november 2023;
voor wat betreft een bedrag van € 45,70 vanaf 2 december 2023;
(telkens) tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 7] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.608,70 ten behoeve van [naam 7] , vermeerderd met de wettelijke rente,
over een bedrag van € 17.500,00 vanaf 18 oktober 2023;
over een bedrag van € 168,00 vanaf 30 november 2023;
over een bedrag van € 630,00 vanaf 9 juli 2024;
over een bedrag van € 225,00 vanaf 2 december 2023;
over een bedrag van € 40,00 vanaf 30 november 2023;
over een bedrag van € 45,70 vanaf 2 december 2023;
(telkens) tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 128 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 8]
wijst de vordering tot (immateriële en materiële) schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 8] toe, een bedrag van € 33.124,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 8] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 33.124,00 ten behoeve van [naam 8] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2023 tot de dag waarop deze bedragen zijn betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 200 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar en MSc. J.I. Poelsma, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2024.
MSc. Poelsma is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.