ECLI:NL:RBDHA:2024:1733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/2647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit loonsanctie in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een loonsanctie was bekort. Eiser, werkzaam als schoonmaakmedewerker, had zich op 3 november 2020 ziekgemeld. Het Uwv had op 30 september 2022 het verzoek van de werkgeefster om de loonsanctie te bekorten toegewezen, maar dit besluit werd door eiser bestreden. Eiser stelde dat de werkgeefster onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, met name omdat het tweede-spoortraject pas vijf maanden na de 52ste verzuimweek was gestart. De rechtbank oordeelde dat de werkgeefster zorgvuldig had gehandeld door een deskundigenoordeel aan te vragen, wat leidde tot een adequaat tweede-spoortraject dat was afgestemd op de beperkingen van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen re-integratiekansen waren gemist en dat de loonsanctie op juiste gronden was bekort. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. I. Scheele,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
B.V. Schoonmaakbedrijf en Glazenwasserij [derde-partij], gevestigd te [vestigingsplaats], werkgeefster,
gemachtigde: C. Vorselman-Derksen, bedrijfsarts.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv het verzoek van werkgeefster tot het bekorten van de haar opgelegde loonsanctie als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen.
Bij besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 2 mei 2023 een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapportage van een arbeidsdeskundig onderzoek van 25 april 2023.
Van de zijde van werkgeefster is op 6 september 2023 een brief ingekomen van G. Koster, medisch adviseur en bedrijfsarts, van Bezwaar Experts B.V.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens werkgeefster is niemand ter zitting verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser is bij werkgeefster werkzaam geweest als schoonmaakmedewerker voor gemiddeld 39,83 uur per week. Met ingang van 3 november 2020 heeft hij zich ziekgemeld.
1.2.
Op verzoek van werkgeefster van 25 november 2021 heeft het Uwv een deskundigenoordeel gegeven. In dit deskundigenoordeel, dat van 24 februari 2022 dateert, heeft de arbeidsdeskundige de tot dan toe door werkgeefster verrichte re-integratie-inspanningen onvoldoende bevonden. Redengevend daartoe was dat de belastbaarheid van eiser niet juist was vastgesteld. Hierop heeft werkgeefster de belastbaarheid van eiser door de bedrijfsarts opnieuw in kaart laten brengen en een re-integratie-traject in het tweede spoor in gang gezet. Verder heeft werkgeefster door een extern bureau (Medisch Expertise Centrum Ergatis B.V. hierna: Ergatis) een onderzoek laten verrichten.
1.3.
Op 27 juli 2022 heeft eiser bij het Uwv een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet WIA. In plaats van een WIA-uitkering toe te kennen, heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2022 een loonsanctie aan werkgeefster opgelegd omdat het Uwv geconcludeerd had dat werkgeefster niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. Die conclusie is alleen gebaseerd op de omstandigheid dat de door het Uwv verzochte aanvulling op het re-integratieverslag niet door werkgeefster was aangeleverd. Tegen het besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd is geen rechtsmiddel aangewend.
1.4.
Op 22 augustus 2022 heeft de werkgeefster verzocht om de duur van de loonsanctie te bekorten, welk verzoek verweerder heeft gehonoreerd in het primaire besluit.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv de duur van de loonsanctie bekort omdat werkgeefster de tekortkoming in haar re-integratieverplichtingen heeft hersteld. Het Uwv verwijst daartoe naar een arbeidsdeskundig rapport van 28 september 2022 waarin is geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster nu wel voldoende zijn. Blijkens dit rapport heeft verweerder in spoor 1 voldoende onderzoek gedaan naar interne plaatsingsmogelijkheden, welke niet beschikbaar waren. Voorts is het spoor 2 in november 2022 uiteindelijk met een adequaat traject afgerond, zij het dat in eerdere instantie in februari 2022 nog een onvoldoende beoordeling was afgegeven. Dat dit traject niet heeft geleid tot werk was, volgens dit rapport niet te wijten aan werkgever of werknemer.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan dat besluit ligt ten grondslag een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 27 februari 2023. In deze rapportage is onder meer nader toegelicht dat gezien de beperkingen van eiser er een lage kans op het vinden van werk is en dat in dat licht een andere insteek qua re-integratie geen ander resultaat zou hebben opgeleverd.
3.1
Eiser voert in beroep aan dat zijn gronden gelijk zijn aan wat in bezwaar is aangevoerd. Hij stelt dat werkgeefster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Zo is het tweede spoor niet rond de 52ste week ingezet, maar pas vijf maanden later, terwijl ook het starten van aangepaste werkzaamheden maandenlang zonder gegronde reden op zich heeft laten wachten, waardoor volgens eiser kansen zijn gemist.
3.2
Ter zitting heeft eiser in dit verband verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3037. Volgens eiser heeft de arbeidsdeskundige b&b zijn stelling dat er geen re-integratiekansen zijn gemist, niet onderbouwd. Het herstel is belemmerd doordat hij niet tijdig in passend werk aan de slag kon. Bij een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het beroep verzoekt eiser het Uwv te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.
4. Het Uwv handhaaft in het verweerschrift zijn standpunt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar voormelde rapportage van een arbeidsdeskundig onderzoek van 25 april 2023. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierin onder meer overwogen dat er geen re-integratiekansen zijn gemist en dat sprake is van een verzachtende factor voor de werkgever.
5. Werkgeefster stelt zich samengevat op het standpunt dat geen re-integratiekansen zijn gemist, ook niet wanneer eerder aan een tweede spoortraject zou zijn begonnen, gelet op de kwetsbaarheid, de beperkingen, opleiding en beheersing van de Nederlandse taal van eiser.
Toetsingskader
In artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA, is bepaald dat, indien de werkgever nadat een loonsanctie als bedoeld in het negende lid, is gegeven, van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratieverplichtingen heeft hersteld, hij dit meldt aan het Uwv, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
De Werkwijzer Poortwachter (versie 1 augustus 2022) van het Uwv bepaalt dat zodra er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie, er een adequaat tweede-spoortraject moet worden gestart om de hervattingskansen van de arbeidsongeschikte werknemer zo veel mogelijk te vergroten. Een tweede-spoortraject moet uiterlijk binnen 6 weken na de Eerstejaarsevaluatie (in de 52ste verzuimweek) worden gestart.
Beoordeling
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen het tweede-spoortraject volgens de Werkwijzer Poortwachter uiterlijk had moeten worden gestart op 14 december 2021 is verlopen (zes weken na de 52ste verzuimweek op 2 november 2021) en dat het tweede-spoortraject pas op 8 maart 2022 in gang is gezet. Dat is 12 weken te laat. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat werkgeefster voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, in het bijzonder gelet op de late start van het tweede-spoortraject waardoor volgens eiser re-integratiekansen zijn gemist.
6.2.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de werkgeefster circa tweeënhalve week vóór afloop van de termijn waarbinnen het tweede-spoortraject had moeten worden gestart, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een deskundigenoordeel te vragen dat pas dertien weken na de aanvraag is gegeven, namelijk op 24 februari 2022. De late start van het tweede-spoortraject is dus voor een deel toe te schrijven aan de duur van het deskundigenoordeel die met dertien weken aanzienlijk is.
6.3.
De rechtbank beoordeelt het handelen van werkgeefster, te weten het aanvragen van een deskundigenoordeel ondanks deze vertraging zorgvuldig, omdat daardoor aan het licht is gekomen dat de re-integratie-activiteiten aanpassing behoefden, die werkgeefster binnen twee weken na ontvangst van het deskundigenoordeel heeft doorgevoerd door de beperkingen van eiser opnieuw in kaart te laten brengen en het tweede-spoortraject hierop af te stemmen. In het geval werkgeefster omwille van de tijd zou hebben afgezien van een deskundigenoordeel en direct een tweede-spoortraject zou hebben ingezet, zou het tweede-spoortraject weliswaar tijdig zijn begonnen, maar – gelet op het deskundigenoordeel – achteraf bezien niet adequaat zijn geweest.
Het tweede-spoortraject dat op 8 maart 2022 is ingezet, was adequaat en volledig en toegesneden op de alsnog juist vastgestelde beperkingen van eiser. De arbeidsdeskundige b&b heeft immers geoordeeld dat alle facetten die nodig zijn bij het zoeken en vinden van werk daarin zijn meegenomen, terwijl ook een volledig tweede-spoortraject van acht maanden is doorlopen, inclusief actieve arbeidsbemiddeling. Eiser is daarmee niet tekortgedaan.
6.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien re-integratiekansen als volgt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat in het geval van eiser als gevolg van de te late start van het tweede-spoortraject re-integratiekansen zijn gemist. Ook tussen 14 december 2021 en 8 maart 2022 gold immers dat eiser een eenzijdig arbeidsverleden en een laag opleidingsniveau heeft en zodanig beperkt is in zijn mogelijkheden dat volgens de arbeidsdeskundige b&b zelfs een gebruikelijke productiefunctie voor hem niet vanzelfsprekend geschikt te achten is. Het adequaat bevonden tweede-spoortraject heeft eiser alle mogelijkheden geboden om passend werk te vinden en zo te re-integreren. Dat dit uiteindelijk niet is gelukt, valt werkgeefster naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet toe te rekenen. Op basis van de beoordeling van de verrichte re-integratie-inspanningen door de arbeidsdeskundige (b&b), heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk en inzichtelijk gemaakt dat de inspanningen van werkgeefster voldoende zijn geweest, zodat het Uwv de loonsanctie op juiste gronden heeft bekort.
6.5.
De verwijzing ter zitting door eiser naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3037 biedt geen grond voor een ander oordeel. In de zaak waarop die uitspraak ziet, was het tweede-spoortraject een tijd stilgelegd en vertraagd weer opgepakt, waardoor drie tot vier maanden verloren zijn gegaan en re-integratiekansen zijn gemist. Het verloop van het tweede spoor in de zaak van eiser is daarmee echter niet te vergelijken, nu werkgeefster de re-integratie van eiser niet heeft laten stagneren of vertraagd heeft opgepakt.
6.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser bij een gehele of gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep om schadevergoeding heeft verzocht. Nu het beroep ongegrond is, komt de rechtbank aan het verzoek om schadevergoeding niet toe, nog daargelaten dat in deze beroepsprocedure alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter toetsing staat en voor een eventueel verzoek tot schadevergoeding een aparte verzoekschriftprocedure openstaat als bedoeld in Titel 8.4 van de Awb.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.