ECLI:NL:RBDHA:2024:17315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL 23.14482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele Oegandees met betrekking tot geloofwaardigheid van seksuele gerichtheid en relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser, een homoseksuele man uit Oeganda, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd op basis van zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij in Oeganda heeft ondervonden. De rechtbank behandelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag, waarbij verweerder de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn homoseksualiteit en zijn relaties in twijfel trekt. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser heeft onvoldoende nieuwe elementen of bevindingen gepresenteerd die de geloofwaardigheid van zijn seksuele gerichtheid en de relatie met zijn partner kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat de overgelegde documenten niet voldoende bewijs leveren voor zijn claims. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.14482

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[V Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
In het bestreden besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] en tegen hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en S. Nakyomu als tolk in de taal Luganda.

Totstandkoming van het besluit

De eerste asielaanvraag van eiser
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Oegandese nationaliteit. Hij heeft eerder, op 9 augustus 2018, een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij daardoor problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst, Oeganda. Hij heeft verklaard dat hij op de middelbare school een relatie heeft gekregen met [naam vriend 1] , maar dat zij in 2008 door de conciërge zijn betrapt toen ze naakt in één bed lagen. Eiser is vervolgens naar een andere school gestuurd. Op de universiteit is eiser [naam vriend 1] weer tegengekomen en hebben zij hun relatie hervat. Zij hebben van elkaar een tattoo laten plaatsen die naar hun relatie verwijst. Toen de vader van eiser, een bekend en belangrijk politicus, achter de tattoos van eiser kwam, heeft hij deze op brute wijze laten verwijderen. De directe aanleiding voor het vertrek van eiser uit Oeganda is een incident op 15 juni 2018 geweest. Eiser had die dag [naam vriend 1] bij hem uitgenodigd. Daar werden zij betrapt door de vader van eiser. [naam vriend 1] is toen weggerend en eiser is door zijn vader geslagen met een stok. Ook werd hij opgesloten in zijn slaapkamer. Eiser wist uit de slaapkamer te ontsnappen en is bij zijn moeder ondergedoken. Op 31 juli 2018 is eiser middels een Schengenvisum naar Nederland gevlucht. Bij terugkeer naar Oeganda vreest eiser voor zijn vader en voor de Oegandese autoriteiten.
2.1.
Verweerder heeft de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig bevonden en heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 1 juli 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft het beroep van eiser tegen dit besluit in haar uitspraak van 14 september 2020 [3] ongegrond verklaard. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het besluit van 1 juli 2020 staat daarmee in rechte vast.
2.2.
Eiser heeft op 15 februari 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat hij zijn eerdere asielrelaas met nadere stukken kan onderbouwen en dat hij inmiddels een nieuwe homoseksuele relatie heeft met [naam vriend 2] . Eiser heeft bij de opvolgende aanvraag de volgende nieuwe stukken overgelegd:
  • een e-mail van 24 november 2020 met daarin een ongedateerde brief van [naam 1] en een kopie van diens identiteitsbewijs;
  • een e-mail van 25 november 2020 met daarin een ongedateerde brief van [naam 2] en een kopie van haar identiteitsbewijs;
  • een e-mail van 22 november 2020 van [naam vriend 2] en een kopie van diens identiteitsbewijs;
  • een e-mail van 10 november 2020 van [naam vriend 1] en twee foto’s van hem;
  • foto’s van [naam 3] ; en,
  • foto’s van de moeder van eiser.
Eiser heeft gedurende de procedure in beroep ook nog de volgende stukken overgelegd:
  • een e-mail van 21 december 2021 van [naam vriend 2] ;
  • een e-mail van 22 augustus 2019 van [naam vriend 1] met bijgevoegd twee foto’s van eiser en [naam vriend 1] ;
  • een e-mail van [naam vriend 1] van 2 oktober 2022 met bijgevoegd een kopie van zijn paspoort; en,
  • een e-mail van [naam vriend 1] van 12 oktober 2022.
2.3.
Verweerder heeft de opvolgende aanvraag bij besluit van 2 december 2021 in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder aan deze aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd dan wel nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [4]
2.4.
Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht heeft eisers beroep tegen dit besluit bij uitspraak van 5 januari 2022 [5] gegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat verweerder – gelet op het arrest L.H. [6] van het Hof – onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn relatie met [naam vriend 2] , de overgelegde e-mails en zijn eerdere verklaringen over zijn persoonlijke gevoelens en beleving met betrekking tot zijn homoseksuele gerichtheid de kans dat eiser voor internationale bescherming in aanmerking komt niet aanzienlijk groter maken.
2.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser vervolgens afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat de nieuwe verklaringen en stukken niet leiden tot een ander geloofwaardigheidsoordeel met betrekking tot de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze procedure de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser mocht afwijzen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De eerdere uitspraken van deze rechtbank
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke waarde wordt gehecht aan het oordeel in de eerste asielprocedure van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, dat eiser in voldoende mate was ingegaan op zijn persoonlijke beleving en gevoelens. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht heeft in haar uitspraak van 5 januari 2022 geoordeeld dat verweerder dit aspect van die uitspraak onvoldoende in ogenschouw heeft genomen en eiser stelt dat dit in het bestreden besluit opnieuw niet voldoende gebeurt.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, voldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij de geloofwaardigheidsbeoordeling expliciet in het voordeel van eiser meegewogen dat zittingsplaats Haarlem in haar uitspraak heeft geoordeeld dat eiser voldoende is ingegaan op zijn persoonlijke beleving en gevoelens bij zijn gestelde relatie met [naam vriend 1] . Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat dit oordeel alléén ziet op eisers gevoelens en beleving bij zijn relatie met [naam vriend 1] en niet op zijn homoseksuele gerichtheid in algemene zin, terwijl zittingsplaats Haarlem met betrekking tot de relatie met [naam vriend 1] ook heeft geoordeeld dat verweerder heeft mogen stellen dat eiser desondanks zijn relatie met [naam vriend 1] niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat hij op verschillende essentiële punten tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd over deze relatie. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de in rechte vaststaande overwegingen van zittingsplaats Haarlem voldoende inzichtelijk in de geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken.
De problemen met de vader van eiser
6. Eiser is het daarnaast niet eens met het standpunt van verweerder dat hij de problemen met zijn vader, [naam vader] , in Oeganda niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij voert aan dat verweerder het ten onrechte bevreemdend acht dat hij nog steeds met zijn vader op Facebook is bevriend, nu hij niet actief is op sociale media. Verweerder heeft ten onrechte uit het enkele feit dat eiser een foto op Facebook heeft geplaatst geconcludeerd dat eiser Facebook heeft gebruikt. Volgens eiser betekent het (enkele) wijzigen van een foto niet dat je Facebook ‘gebruikt’. Verweerder werpt daarnaast ten onrechte tegen dat eiser in de zienswijze niet heeft gereageerd op het feit dat zijn zus haar studie heeft afgerond. Eiser heeft in de zienswijze uitgelegd dat de andere kinderen weliswaar wel studeerden, maar dat zij de studie niet echt serieus namen. Dit is de reden waarom zijn vader met hem is blijven werken.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem in de uitspraak van 14 september 2020 reeds heeft geoordeeld dat eiser de problemen met zijn vader niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit oordeel staat in rechte vast. De rechtbank is daarbij van oordeel dat eiser in deze procedure de gestelde problemen met zijn vader opnieuw niet aannemelijk heeft gemaakt en overweegt hiertoe als volgt.
6.2.
Verweerder heeft bevreemdend mogen achten dat eiser op Facebook nog steeds bevriend is met zijn vader. Eiser heeft in de procedure ten aanzien van zijn eerste asielaanvraag immers verklaard dat zijn vader hem, nadat hij op 15 juni 2018 met [naam vriend 1] betrapt was, overal bleef slaan met een stok en hem wilde doden, dat hij daarom is gevlucht en hij bij terugkeer vreest dat zijn vader of de Oegandese autoriteiten hem iets aan zullen doen. [7] Dat het volgens eiser desondanks niet opmerkelijk is dat hij nog steeds met zijn vader bevriend is op Facebook omdat hij geen sociale media ‘gebruikt’ en dus ook geen contact heeft met zijn familie via sociale media, vindt de rechtbank geen afdoende verklaring. Verweerder heeft er immers terecht op gewezen dat eiser blijkens een screenshot van 26 juli 2022 in ieder geval in 2022 nog zijn profielfoto op Facebook heeft bijgewerkt. Dat het enkele plaatsen van een foto volgens eiser niet betekent dat je Facebook ook ‘gebruikt’, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er op mogen wijzen dat het plaatsen van foto’s en verhalen de kern van het gebruik van Facebook vormt en dat eiser niet heeft onderbouwd wat hij dan wel onder het gebruik van Facebook verstaat. Daar komt bij dat eiser tijdens zijn eerste asielprocedure nog heeft verklaard dat hij onder andere op Facebook actief is en [naam vriend 1] op Facebook nog wel eens spreekt. [8] Ook hieruit volgt dat eiser na het incident op 15 juni 2018 nog van Facebook gebruik heeft gemaakt.
6.3.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de verklaring van eiser dat zijn vader met hem is blijven werken omdat de andere kinderen niet wilden studeren, [9] niet rijmt met het feit dat uit openbare bronnen is gebleken dat zijn zus is afgestudeerd. Verweerder heeft de verklaring van eiser dat de andere kinderen misschien wel een studie deden, maar dit niet echt serieus namen en dat zijn vader om die reden met hem is blijven werken, niet afdoende hoeven achten om van een ander standpunt uit te gaan. Eiser is immers pas met deze verklaring gekomen nadat hij werd geconfronteerd met het feit dat zijn zus was afgestudeerd. Eiser heeft in beroep bovendien nog aangevoerd dat zijn zus weliswaar is afgestudeerd, maar dat zij nu huisvrouw is, terwijl hij in de eerste asielprocedure heeft verklaard dat hij geen contact meer heeft gehad met haar nadat zij in 2008 na het incident op de middelbare school op de hoogte is geraakt van zijn gerichtheid. [10] Verweerder heeft dan ook bevreemdend mogen achten dat eiser achter deze informatie is gekomen zonder contact te hebben met zijn zus.
De tattoo van [naam vriend 1]
7. Eiser kan zich er verder niet mee verenigen dat verweerder nog altijd niet geloofwaardig heeft geacht dat [naam vriend 1] een tattoo met de naam van eiser heeft laten zetten. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gespecificeerd welke inconsistente en tegenstrijdige verklaringen eiser heeft afgelegd over deze tattoo. Voor zover het gaat om zijn verklaringen in de eerste asielprocedure, stelt eiser dat het door hem overgelegde paspoort en de e-mail van [naam vriend 1] met foto’s en uitleg niet terzijde kunnen worden geschoven met de enkele verwijzing naar die verklaringen. Verweerder heeft immers in het voornemen van 5 september 2022 mede overwogen dat [naam vriend 1] zich niet heeft geïdentificeerd met het bijvoegen van een identiteitskaart die kan dienen ter ondersteuning van zijn personalia en nu is wel een paspoort overgelegd. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt hoe verweerder de nieuwe documenten in hun onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Eiser bestrijdt verder dat zijn verklaringen over de zichtbaarheid van de tattoo steeds wijzigen. Hij heeft in de eerste asielprocedure verklaard dat dit aan de slechte kwaliteit van de inkt lag. Vervolgens heeft eiser de foto’s van de tattoo gekregen en werd hem duidelijk dat de tattoo op de andere foto’s niet zichtbaar kon zijn, omdat de tattoo zich aan de achterkant van [naam vriend 1] ’ arm bevindt.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte stelt dat niet geloofwaardig is dat [naam vriend 1] een tattoo van eiser heeft laten zetten. Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat eiser hiervan een begin van bewijs heeft geleverd door e-mails, een kopie van het identiteitsbewijs van [naam vriend 1] en foto’s van de gestelde tattoo te overleggen. Dit neemt echter niet weg dat deze documenten niet op echtheid zijn te controleren en dat daarom niet met zekerheid kan worden gezegd of de tattoo met permanente inkt is aangebracht en/of de persoon die op de foto’s te zien is daadwerkelijk [naam vriend 1] is. Verder heeft verweerder tegenover dit begin van bewijs kunnen stellen dat eiser op verschillende momenten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de zichtbaarheid van de tattoo van [naam vriend 1] . Nadat eiser in zijn eerste asielprocedure met een Facebookfoto van [naam vriend 1] is geconfronteerd waarop de tattoo niet zichtbaar is, heeft eiser verklaard dat de tattoo op die foto niet zichtbaar is omdat deze niet echt van een goede kwaliteit is. [11] In de gronden van beroep van 16 juli 2020 heeft eiser hieraan toegevoegd dat de tattoo op een foto niet te zien is, maar als je hem ‘live’ van dichtbij ziet wel. Bij zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser vervolgens foto’s van de tattoo overgelegd. Op de vraag van verweerder waarom de tattoo nu wel erg opvallend op de foto te zien is, heeft eiser geantwoord dat de foto’s nu van de zijkant en van dichtbij zijn gemaakt zodat de tattoo nu wel zichtbaar is. Ook verklaart eiser dat zijn eigen tattoos soms ook niet goed te zien zijn als hij zijn kleding uittrekt. [12] In de correcties en aanvullingen op dit gehoor staat echter dat de tattoo op de bovenarm van [naam vriend 1] zit en dat de tattoo daarom eerder niet zichtbaar was op de Facebookfoto omdat deze vanuit een andere hoek is gemaakt. Eiser stelt dat hij de locatie van de tattoo kennelijk verkeerd in zijn hoofd had zitten. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser hiermee op een essentieel punt inconsistente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Van eiser mocht worden verwacht dat hij over dit onderwerp eenduidig kon verklaren. Eiser heeft immers in zijn eerste asielprocedure verklaard dat hij en [naam vriend 1] in elkaars bijzijn in een hostel tattoos hadden laten zetten en dat dit voor hem een mooi moment in hun relatie was. [13] Nu dit voor eiser zo’n belangrijk moment in zijn relatie met [naam vriend 1] is geweest, ziet de rechtbank niet in waarom eiser niet direct na confrontatie met de Facebookfoto van [naam vriend 1] heeft verklaard dat de tattoo niet zichtbaar is omdat deze zich op diens bovenarm bevindt, maar zich dit pas veel later in de procedure zou hebben gerealiseerd.
De (schijn)relatie van [naam vriend 1] met [naam 3]
8. Ten aanzien van de (schijn)relatie die [naam vriend 1] met [naam 3] zou hebben gehad, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in de eerste asielprocedure aan eiser tegengeworpen dat uit het Facebookaccount van [naam vriend 1] is gebleken dat hij een relatie had met een vrouw, [naam 3] . Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft in haar uitspraak van 14 september 2020 geoordeeld dat verweerder het niet ten onrechte bevreemdend vond dat eiser in zijn geheel niet op de hoogte was van deze (schijn)relatie, te meer nu [naam vriend 1] tegenover eiser eerder immers geen geheim had gemaakt van het feit dat hij een relatie met een vrouw had. [14] Met de in de huidige asielprocedure overgelegde foto heeft eiser dit standpunt van verweerder niet bestreden. Eiser stelt immers dat uit deze foto blijkt dat [naam 3] inmiddels met een andere man is getrouwd, maar hij heeft hiermee nog steeds geen uitleg gegeven waarom hij niet op de hoogte was van de (schijn)relatie tussen [naam vriend 1] en [naam 3] . Dit volgt ook niet uit de e-mail van [naam vriend 1] van 10 november 2020 waarin [naam vriend 1] over deze relatie spreekt. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde foto – ook in samenhang bezien met de e-mail van [naam vriend 1] en de verdere verklaringen van eiser – niet tot een ander geloofwaardigheidsoordeel kan leiden ten aanzien van de gestelde liefdesrelatie met [naam vriend 1] .
De e-mails van [naam vriend 1]
9. Eiser heeft verder ten aanzien van de overgelegde e-mails van [naam vriend 1] aangevoerd dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat [naam vriend 1] in eerste instantie niet bereid was een foto van zijn tattoo te overleggen. Verweerder heeft hierbij niet meegewogen dat eiser reeds heeft uitgelegd dat [naam vriend 1] aanvankelijk geen foto wilde sturen, omdat ze op dat moment ruzie hadden en dat een foto voor [naam vriend 1] persoonlijker en moeilijk was om te mailen. Verweerder werpt daarnaast ten onrechte tegen dat zijn vader hooggeplaatst is en daarom [naam vriend 1] gemakkelijk zou kunnen traceren. Het kan volgens eiser zeer wel zo zijn dat de vader van eiser naar [naam vriend 1] heeft gezocht, maar hem niet heeft kunnen vinden. Eiser bestrijdt verder dat de e-mails van [naam vriend 1] ongerijmd zijn wat betreft het moment waarop hij wist dat zijn leven in gevaar was. Ook hecht verweerder ten onrechte geen waarde aan de foto’s van hem en [naam vriend 1] en aan de verklaring van [naam vriend 1] over de relatie met eiser. Verweerder heeft tenslotte niet gemotiveerd waarom het feit dat [naam vriend 1] van twee
e-mailadressen gebruik heeft gemaakt, afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom de e-mails van [naam vriend 1] geen aanleiding geven tot een ander geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van eisers gestelde relatie met [naam vriend 1] . Verweerder heeft in de eerste plaats mee kunnen wegen dat het bevreemdend is dat [naam vriend 1] in de e-mail van 22 augustus 2019 schrijft dat het voor hem niet langer veilig is, omdat eisers vader er alles aan zal doen om [naam vriend 1] ’ en eisers leven te beëindigen, maar dat [naam vriend 1] tegelijkertijd wel actief is gebleven op sociale media. Dat eisers vader niet direct iedereen kan traceren en [naam vriend 1] ook niet heeft gevonden, neemt niet weg dat [naam vriend 1] hiermee een risico liep dat zijn verblijfplaats zou worden ontdekt terwijl hij wist dat zijn leven mogelijk in gevaar was, temeer nu verweerder er in dit verband ook terecht op heeft gewezen dat [naam vriend 1] zich verder in dezelfde woonplaats begaf, en als enige voorzorgsmaatregel naar een vriend zou zijn gegaan.
9.2.
Ook heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat [naam vriend 1] in de e-mails tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij wist dat zijn leven in gevaar was. In de e-mail van 22 augustus 2019 vertelt [naam vriend 1] dat hij, nadat hij in eisers huis was betrapt, drie maanden niet van eiser heeft gehoord en dat hij toen hij met eiser sprak begreep dat zijn leven in gevaar was. In de e-mail van 12 oktober 2022 vertelt [naam vriend 1] echter dat hij na het incident van 15 juni 2018, voor bijna een week ondergedoken zat in zijn eigen woning, dat zijn ouders gedurende deze week er via eisers vader achter kwamen wat er was gebeurd en dat hij nadat hij met zijn ouders hierover gesproken had, realiseerde dat ook zijn leven in gevaar was. Dat er volgens eiser van een tegenstrijdigheid geen sprake is omdat je de e-mails zo kan lezen dat [naam vriend 1] pas na drie maanden door had dat hij niet alleen voor zijn eigen ouders en eisers vader, maar voor de hele buitenwereld te vrezen had, volgt de rechtbank niet. Deze lezing sluit niet aan bij de inhoud van die e-mails. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat deze tegenstrijdigheid afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van deze e-mails. Dit geldt eveneens voor het feit dat de e-mails afkomstig zijn van twee verschillende e-mailadressen. Dat dit volgens eiser juist bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de e-mails omdat het niet voor de hand ligt dat hij bij het namaken van deze e-mails twee e-mailadressen zou gebruiken, volgt de rechtbank niet. Feit blijft dat de e-mails afkomstig zijn van twee verschillende e-mailadressen en dat niet kan worden vastgesteld door wie deze e-mailadressen zijn aangemaakt.
9.3.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde foto’s waarop eiser met [naam vriend 1] te zien zou zijn niet kan worden opgemaakt dat zij een homoseksuele relatie hebben. De foto’s kunnen net zo goed foto’s van twee vrienden betreffen. Verweerder heeft in deze foto’s daarom – ook in samenhang bezien met de verdere inhoud van de e-mails van [naam vriend 1] en de verklaringen van eiser over de relatie met [naam vriend 1] – geen aanleiding hoeven zien om tot een ander geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van de relatie met [naam vriend 1] te komen.
De verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam vriend 2]
10. De rechtbank is verder – anders dan eiser – van oordeel dat verweerder de overgelegde verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam vriend 2] voldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Verweerder heeft zich hierbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaringen hoofdzakelijk steunbetuigingen betreffen en geen nieuwe feitelijke informatie bieden over de relatie van eiser. Hieraan kan dan ook bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers gestelde homoseksuele gerichtheid slechts een beperkt gewicht worden gehecht. Van een onvoldoende motivering in dit verband is geen sprake.
De relatie met [naam vriend 2]
11. Eiser heeft tenslotte aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn relatie met [naam vriend 2] ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser bestrijdt dat [naam vriend 2] een belangrijk keerpunt in de relatie heeft benoemd dat eiser zelf niet heeft benoemd. Eiser heeft wel degelijk over de ontwikkeling van de vriendschap naar een relatie verklaard. Dat zij niet precies hetzelfde hebben verklaard, betekent niet dat zij inconsistent hebben verklaard. Daarnaast werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser niet kan verklaren wie er op de hoogte zijn van zijn relatie met [naam vriend 2] . Eiser heeft uitgelegd dat dit een moeilijke vraag is, omdat de relatie geheim is en hij geen problemen wil veroorzaken voor [naam vriend 2] . Verder werpt verweerder ook ten onrechte tegen dat hij niet duidelijk kan verklaren over hoe en op welk moment hij erachter kwam dat [naam vriend 2] een vrouw heeft en hoe hij op de hoogte is geraakt van het feit dat zijn vrouw en hun kinderen naar Nederland kwamen. Eiser heeft immers verklaard dat [naam vriend 2] niet direct alles heeft verteld, maar dit in fases deed, omdat het voor hem een moeilijk onderwerp was. Ten tijde van het gehoor wist eiser niet van de komst van de vrouw en kinderen naar Nederland, dus kon hij hier toen niet over vertellen.
11.1.
De rechtbank is op dit punt met eiser eens dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij het door [naam vriend 2] genoemde duidelijke keerpunt in hun relatie niet zelf zou hebben benoemd. De rechtbank volgt eiser in zoverre in zijn standpunt, dat de omstandigheid dat [naam vriend 2] de afspraak in een restaurant in Den Bosch als keerpunt in de relatie zag, geenszins uitsluit dat eiser een andere kijk heeft op hoe de relatie tot stand is gekomen. Eisers verklaring dat hun interesse in elkaar zich steeds verder ontwikkelde en dat zij uiteindelijk besloten een relatie te beginnen, kan daarom niet zonder meer als inconsistent worden aangemerkt. Dit brengt echter niet mee dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet geloofwaardig over de relatie met [naam vriend 2] heeft verklaard. De rechtbank acht in het bijzonder met verweerder bevreemdend, dat eiser niet weet wie er op de hoogte is van de relatie met [naam vriend 2] . [15] Dat dit voor eiser een moeilijke vraag is omdat de relatie geheim is en hij geen problemen wil veroorzaken voor [naam vriend 2] , vindt de rechtbank geen afdoende verklaring. Eiser heeft ook geen steekhoudende verklaring gegeven waarom hij dit antwoord niet tijdens het opvolgende gehoor heeft gegeven, maar hier pas in de zienswijze mee is gekomen. Daar komt bij dat eiser, nu het om een geheime relatie zou gaan, juist goed op de hoogte zou moeten zijn geweest van wie er wel of niet van deze relatie afweet. Ook heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet heeft verklaard over de plannen van de familie van [naam vriend 2] om naar Nederland te komen, terwijl zij kort na dit gehoor Nederland zijn ingereisd in het kader van gezinshereniging. In de gronden van beroep heeft eiser aangevoerd dat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag hier nog niet van op de hoogte was, maar op de zitting heeft eiser verklaard dat hij dit wel al wist, maar dat hem hierover tijdens het gehoor geen vragen zijn gesteld en hij hier daarom niets over heeft gezegd. Deze tegenstrijdige verklaringen van eiser doen naar het oordeel van de rechtbank verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde relatie met [naam vriend 2] . De omstandigheid dat verweerder niet langer aan eiser tegenwerpt dat hij oppervlakkig zou hebben verklaard over zijn gevoelens over het feit dat [naam vriend 2] een vrouw en kinderen heeft, leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de eindconclusie dat verweerder voldoende gemotiveerd eisers verklaringen en de door eiser overgelegde stukken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft de gestelde homoseksuele gerichtheid op basis van deze verklaringen en stukken, in onderlinge samenhang bezien, niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, voorzitter, en mr. A.K. Glerum en
mr. H.J. Doets, leden, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen
één weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
3.Zaaknummer: NL20.13744.
4.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 10 juni 2021 in de zaak C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478.
7.Pagina’s 9, 10, 13, 29 en 30 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019.
8.Pagina 40 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019
9.Pagina 21 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019.
10.Pagina 22 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019.
11.Pagina 41 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019.
12.Pagina 14 van het gehoor opvolgende aanvraag van 30 november 2021.
13.Pagina 29 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019 en pagina 12 van het aanvullend gehoor van 6 januari 2020.
14.Pagina 27 van het nader gehoor van 13 mei en 12 juni 2019.
15.Pagina 10 van het gehoor opvolgende aanvraag van 30 november 2021.