ECLI:NL:RBDHA:2022:9123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL21.19206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ugandees met homoseksuele geaardheid; herhaalde aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, maar rechtbank vernietigt besluit wegens gebrekkige motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Ugandese nationaliteit, die eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel had ingediend. Deze eerdere aanvraag was afgewezen omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig achtte. Op 15 februari 2021 diende de eiser een herhaalde aanvraag in, maar deze werd door de staatssecretaris op 2 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen waren aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de nieuwe verklaringen en documenten, die de eiser had ingediend, de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maakten. De rechtbank stelde vast dat de stukken en verklaringen die de eiser had ingediend, geen onderdeel uitmaakten van de vorige procedure en dus als nieuw konden worden beschouwd. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet had aangetoond hoe de eerdere uitspraak van de rechtbank in Haarlem doorwerkte in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de huidige aanvraag.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe motivering te geven met betrekking tot de aanvraag van de eiser. Tevens heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19206
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [1990]. Hij heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij door die geaardheid in Uganda problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 juli 2020 afgewezen. Verweerder heeft niet geloofwaardig gevonden dat eiser homoseksueel is en dat hij als gevolg hiervan problemen heeft gekregen. Het besluit van 1 juli 2020 staat inmiddels vast.1
Op 15 februari 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder heeft eiser aan deze aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of zijn geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.2 Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het besluit van 1 juli 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.19207, op 29 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw V. Nakiyaga. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 14 september 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7543.
2 Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Standpunten van partijen

1. Eiser heeft aan de huidige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij zijn eerdere relaas met nadere stukken kan onderbouwen en dat hij inmiddels een nieuwe relatie heeft met [A]. Eiser heeft het volgende overgelegd:
een e-mail van 24 november 2020 met daarin een ongedateerde brief van [B] en een kopie van een identiteitsbewijs;
een e-mail van 25 november 2020 van [C] en een kopie van een identiteitsbewijs;
een e-mail van 22 november 2020 van [A] en een kopie van een identiteitsbewijs;
een e-mail van 10 november 2020 van [D] en twee foto’s van hem;
foto’s van [E];
foto’s van de moeder van eiser.
In de beroepsfase heeft eiser ook nog een e-mail van 21 december 2021 van [A] ingebracht.
2. Volgens verweerder heeft eiser aan de hand van de stukken onder a) tot en met d) zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet alsnog geloofwaardig gemaakt. Het is in eerste instantie aan eiser om aan de hand van zijn verklaringen zijn geaardheid geloofwaardig te maken. Verklaringen van derden in dat verband kunnen alleen dienen ter ondersteuning van de eigen verklaring van eiser. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser er niet in is geslaagd om zijn homoseksuele gerichtheid aan te tonen aan de hand van zijn eigen verklaringen. De stukken onder a) tot en met d) ondersteunen zijn verklaringen dan ook niet. Daar komt volgens verweerder bij dat deze verklaringen op verzoek van eiser zijn opgemaakt en dat zij niet afkomstig zijn van objectieve bronnen.
Verder kan van het stuk onder d) niet worden vastgesteld dat het daadwerkelijk afkomstig is van [D]. Ook heeft eiser niet aangetoond dat de persoon op de foto’s daadwerkelijk [D] is. Van deze persoon is het gezicht namelijk niet goed waarneembaar. De foto’s tonen verder niet aan dat deze persoon daadwerkelijk een tatoeage van de naam van eiser op de achterkant van zijn arm heeft. De afbeelding op de arm kan net zo goed met pen zijn aangebracht, waardoor niet duidelijk is of de afbeelding permanent is. Verder heeft verweerder het opmerkelijk gevonden dat de bewuste tatoeage op deze foto’s wel goed zichtbaar is, terwijl de tatoeage op de foto’s die eiser in de vorige procedure heeft ingebracht niet zichtbaar waren. Eiser heeft hierover indertijd iets verklaard over de kwaliteit van de inkt. Nu blijkt evenwel dat de tatoeage op de achterkant van de arm zou zijn geplaatst. Hiervan heeft eiser nu pas melding gemaakt. Al met al heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met [D] een homoseksuele relatie heeft gehad.
Ten aanzien van het stuk onder e) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat de persoon op de foto daadwerkelijk [E] is. Evenmin is aangetoond dat [E] inmiddels is gehuwd met een andere man dan [D]. Zelfs al zou [E] met een andere man getrouwd zijn, dan nog sluit dat niet uit dat zij eerder met [D] getrouwd kan zijn geweest.
Van de foto’s onder f) is niet duidelijk of het daadwerkelijk de (inmiddels overleden)
moeder van eiser betreft.
Volgens verweerder is ook de gestelde nieuwe relatie van eiser met [A] geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Aan de hand van de verklaring van eiser is deze relatie namelijk niet aannemelijk gemaakt.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiser is de motivering van het bestreden besluit niet in lijn met het arrest L.H. tegen Nederland.3

Overwegingen

4. In het arrest L.H. tegen Nederland heeft het HvJ EU uitgelegd dat de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag van een volgende asielverzoek verloopt langs twee stappen. Verweerder moet eerst onderzoeken of de als nieuw aangevoerde elementen of bevindingen niet al in de vorige procedure zijn betrokken (stap 1). Vervolgens moet verweerder beoordelen of deze element of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming (stap 2).
5. De rechtbank stelt vast dat de onder 1. genoemde stukken en verklaringen geen onderdeel uitmaakten van de vorige procedure. In zoverre zijn deze stukken en verklaringen dus nieuw. Hoewel verweerder dit niet uitdrukkelijk in het bestreden besluit heeft verwoord, heeft verweerder stap 1 impliciet wel genomen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van stap 2 een ontoereikende motivering gemaakt. Verweerder heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd waarom de nieuwe verklaringen en documenten, als genoemd onder 1., de kans dat eiser voor internationale bescherming in aanmerking komt niet aanzienlijk groter maken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. Verweerder is ervan uitgegaan dat de eerdere verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig zijn bevonden. Dit is op zich juist, gegeven de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, als vermeld in voetnoot 1. Dit oordeel van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is evenwel niet gestoeld op de omstandigheid dat eiser over zijn gerichtheid vaag, oppervlakkig of algemeen heeft verklaard. In tegendeel, de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft juist overwogen dat eiser in dit verband voldoende is ingegaan op zijn persoonlijke beleving en gevoelens. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit aspect van de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de onderhavige procedure onvoldoende in ogenschouw genomen. Verweerder heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt hoe dit oordeel van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, doorwerkt bij de beoordeling door verweerder van de geloofwaardigheid van eisers gestelde huidige relatie met [A]. In zijn motivering heeft verweerder de verklaring van eiser over zijn relatie met [A] geheel op zichzelf staand beoordeeld. Op basis van die beoordeling heeft verweerder gemeend dat eiser (nog steeds) niet gevolgd kan worden in zijn gestelde homoseksuele gerichtheid. In zoverre al schiet de motivering van verweerder te kort. Voorts geeft de motivering van verweerder er onvoldoende blijk van dat hij (met name) de e-mails van [B], [C] en [A] in onderling verband met de verklaring van eiser over zijn relatie met [A] heeft beoordeeld. Eén en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaring van eiser over zijn relatie met [A], de e-mails en zijn eerdere verklaringen over zijn persoonlijke gevoelens en
3 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 juni 2021 in de zaak van
L.H. tegen Nederland, ECLI:EU:C:2021:478.
beleving met betrekking tot zijn gestelde homoseksuele gerichtheid, de kans niet aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming.
8. Er is dus sprake van een gebrekkige motivering om te komen tot de conclusie dat de onder 1. genoemde elementen niet nieuw zijn en dat de aanvraag van eiser daarom niet- ontvankelijk is. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt. Het beroep is daarmee gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
9. Verweerder dient een nieuwe motivering te maken met betrekking tot stap 2. Dit laat de mogelijkheid open dat verweerder alsnog tot de conclusie komt dat er sprake is van nieuwe elementen en bevindingen. Dit mogelijke scenario leidt ertoe dat verweerder het asielrelaas van eiser dient te beoordelen in het licht van die eventuele nieuwe elementen en bevindingen. Al om die reden ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank betrekt bij dit oordeel voorts het standpunt, zoals verweerder dat ter zitting naar voren heeft gebracht. Dit standpunt is dat, indien de rechtbank zou oordelen dat verweerder het beoordelingenkader als weergegeven in het arrest L.H. tegen Nederland onjuist heeft toegepast, het aan verweerder is om de aanvraag opnieuw te beoordelen en op basis van een verbeterde motivering tot een nieuw besluit te komen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.