ECLI:NL:RBDHA:2024:17285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de niet in behandeling name door de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De rechtbank heeft op 21 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn afhankelijkheid van zijn kinderen in Nederland, en de rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende onderbouwing bij asielaanvragen en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.36243. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 25 maart 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 28 mei 2024, op grond van artikel 12, tweede lid van de Dublinverordening aanvaard.
Had de minister artikel 16 van de Dublinverordening moeten toepassen?
5. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening. Hij stelt afhankelijk te zijn van de hulp van zijn zoon en dochter in Nederland en daarom niet aan Frankrijk overgedragen te kunnen worden. Eiser stelt dat hij op leeftijd is en te kampen heeft met diverse medische problemen. Hiertoe voert eiser aan een hersenbloeding te hebben gehad, waardoor hij hulpbehoevend is geworden en afhankelijk te zijn van de dagelijkse zorg van zijn zoon en dochter. Eiser voert verder aan dat er sprake is van afhankelijkheid tussen hem en zijn kinderen die rechtmatig in Nederland verblijven. Zo bestond in het land van herkomst ook al een familieband tussen hem en zijn kinderen en heeft hij wegens de invaliderende gevolgen van de hersenbloeding dagelijkse zorg nodig van zijn kinderen, die ook in staat zijn hem deze zorg te bieden.
5.1.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de lidstaten er normaal gesproken voor zorgen dat de verzoeker kan blijven bij, of wordt verenigd met, zijn kind, broer of zus, of ouder als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp. De afhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. De voorwaarde is verder dat het betreffende familielid wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het familielid of de verzoeker in staat zijn voor de afhankelijke persoon te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan bovenstaande vereisten wordt voldaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat hoewel eiser verklaard heeft dat hij in verband met zijn leeftijd en medische situatie is aangewezen op de zorg van zijn in Nederland verblijvende zoon en dochter, eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing daarvan. Zo zijn er geen medische stukken overgelegd, geen stukken ten aanzien van het wettig verblijf van eisers kinderen in Nederland en eisers afhankelijkheid van hen en evenmin hebben de kinderen van eiser schriftelijk verklaard, dat zij in staat zijn voor eiser te zorgen. Daarmee heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat niet voldoende onderbouwd is dat eiser op basis van ziekte of zijn hoge leeftijd afhankelijk is van de zorg van zijn zoon en dochter, op welke wijze concreet invulling wordt gegeven aan de zorg en evenmin dat de zorg uitsluitend door hen kan worden verleend. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat geen toepassing hoeft te worden gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening.
Mocht de minister ten aanzien van Frankrijk, in het geval van eiser, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat, alhoewel de minister in het algemeen ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, in zijn geval ten onrechte uit wordt gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat er in Frankrijk sprake is van systematische tekortkomingen, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening, nu Frankrijk in strijd handelt met de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Eiser vreest in Frankrijk geen opvang te zullen krijgen en op straat te belanden, waardoor hij ook vreest voor zijn gezondheid. Eiser voert aan niet te beschikken over concrete aanknopingspunten op grond waarvan hij kan vertrouwen dat hij de voor hem benodigde zorg in Frankrijk zal ontvangen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het AIDA rapport van 2021, waaruit blijkt dat slechts 59% van de asielzoekers die in aanmerking komen voor opvang, daadwerkelijk door de Franse overheid worden opgevangen en ondergebracht. Eiser stelt dat uit het rapport volgt dat dit probleem al sinds jaar en dag bestaat, maar dat de Franse overheid geen enkele inspanning verricht om het probleem op te lossen.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast, dat tussen partijen niet in geschil is dat ten aanzien van Frankrijk in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gelet hierop mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont, dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn geweest met de opvang van vreemdelingen in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel ernstig zijn dat bij overdracht van eiser aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De enkele, niet met stukken onderbouwde, stelling van eiser dat de minister in zijn medische situatie aanleiding heeft moeten zien om nader onderzoek te doen, is hiertoe onvoldoende. Ook de verwijzing naar het AIDA rapport van 2021 maakt het oordeel niet anders. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 augustus 2024, waarin de Afdeling het AIDA rapport van 2023 heeft betrokken, en heeft geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [5] Voor zover eiser meent dat er geen of ontoereikende opvang voor hem zal zijn, stelt de minister terecht dat hij hierover - als dat inderdaad zo blijkt te zijn – daarover kan klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de minister en het bestreden besluit is op deze punten afdoende gemotiveerd.
Moet de minister die asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat overdracht aan Frankrijk in zijn geval getuigt van onevenredige hardheid. Hij stelt zich op het standpunt, dat zijn medische situatie zich verzet tegen overdracht aan Frankrijk. Hij stelt dat de minister zich ervan dient te vergewissen, of en in hoeverre, adequate opvang aan hem zal worden geboden. Eiser betoogt dat de voorziening zoals die voortvloeit uit de artikelen 31 en 32 van de Dublinverordening onvoldoende waarborg is in zijn geval. Hiertoe voert eiser aan dat hij de garantie dient te verkrijgen van de Franse autoriteiten, dat daar dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden bestaan als in Nederland. Eiser stelt dat niet slechts medische overwegingen nopen tot het standpunt, dat artikel 17 van de Dublinverordening hier in het geding is, maar dat ook sociale aspecten een rol spelen. Eiser stelt uitgebreid aangegeven te hebben in de gehoren welke dagelijkse medische zorg en begeleiding hij nodig heeft van zijn kinderen. Eiser betoogt dat de minister deze omstandigheid niet heeft meegewogen in het bestreden besluit en dat het besluit hiermee onvoldoende is gemotiveerd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Dat de gestelde medische omstandigheden ernstig zijn of nog altijd voortduren is niet met medische stukken of anderszins onderbouwd. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank het bovenstaande in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd en van een gebrek is aldus geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dit alles volgt uit artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.