ECLI:NL:RBDHA:2024:17271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671360 / JE RK 24-1534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in pleegzorg

Op 27 september 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie jonge kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], in een pleegzorgvoorziening. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, had verzocht om deze machtiging te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, omdat de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende verbeterd was. De kinderen verblijven sinds januari 2024 in pleeggezinnen en maken daar een positieve ontwikkeling door. De moeder heeft aangegeven dat zij de kinderen zo snel mogelijk thuis wil plaatsen, maar erkent dat er nog verbeteringen nodig zijn in haar opvoedvaardigheden en samenwerking met de hulpverlening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2024 was de moeder aanwezig, evenals haar advocaat, die pas halverwege de zitting kon aansluiten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, die nog niet in staat is om de kinderen de benodigde zorg en emotionele beschikbaarheid te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van drie maanden te verlengen, met de mogelijkheid voor een toetsingsmoment om de situatie opnieuw te evalueren. De kinderrechter moedigt de moeder aan om mee te werken aan een plaatsing in een moeder-kindvoorziening, wat als een cruciale stap wordt gezien voor een eventuele thuisplaatsing van de kinderen in de toekomst.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een schriftelijke update te geven over de stand van zaken. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 20 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/671360 / JE RK 24-1534
Datum uitspraak: 27 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
[kind 3], geboren op [geboortedag 3] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 3] ,
hierna ook tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Looman te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 augustus 2024;
  • de door de gecertificeerde instelling nagestuurde stukken, ontvangen op
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder (gedurende een gedeelte van de zitting aanwezig);
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De advocaat was door de moeder niet tijdig van datum en tijdstip van de zitting op de hoogte gesteld en is, nadat de moeder hem bij aanvang van de zitting gebeld heeft, alsnog naar de rechtbank gekomen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
2.2.
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 maart 2024 [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] onder toezicht gesteld tot 28 maart 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 juni 2024 een machtiging verleend [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 28 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft dit verzoek als volgt gemotiveerd. De kinderen verblijven nu sinds januari 2024 in de pleeggezinnen en zij maken daar een goede ontwikkeling door. De moeder ziet [kind 2] en [kind 3] nu elke donderdagochtend en de contactmomenten met [kind 1] zijn afgelopen week opgestart. Het plan is om de contactmomenten met de kinderen samen te voegen zodat de moeder alle drie de kinderen tegelijk ziet. De afgelopen periode is de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende verbeterd, waardoor een thuisplaatsing momenteel niet aan de orde is. Het is de moeder niet gelukt om de hulpverlening te accepteren en de samenwerking aan te gaan met de gecertificeerde instelling. Bij de begeleide bezoeken wordt gezien dat het de moeder nog onvoldoende lukt om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben en de belangen van de kinderen boven haar eigen belangen te stellen. De gecertificeerde instelling heeft de afgelopen periode een verkorte beoordelingsboog geschreven, waaruit is gebleken dat de kinderen momenteel niet bij de moeder kunnen verblijven. De moeder lijkt moeite te hebben met het toepassen van de adviezen van de hulpverlening over de verzorging van en interactie met de kinderen. De komende tijd zal er een beoordelingsboog worden geschreven door iHub Pleegzorg en zal het perspectief van de kinderen worden bepaald. De gecertificeerde instelling hoopt dat hierdoor meer zicht komt op de psychische gesteldheid en de opvoedvaardigheden van de moeder. De gecertificeerde instelling meent dat door een verblijf van de moeder en de kinderen in een moeder-kindhuis meer inzicht zou kunnen worden verkregen in de leerbaarheid van de moeder. De moeder heeft echter aangegeven dat niet te willen. Mocht de moeder (toch) bereid zijn om haar intrek in een moeder-kindvoorziening te nemen, dan dient eerst het contact tussen de moeder en de kinderen rustig worden opgebouwd. Daarnaast zou het inzetten van een NIKA-traject tijdens de begeleide bezoeken helpend kunnen zijn in de opbouw van het contact met de kinderen en bij de overgang naar een moeder-kindvoorziening. De gecertificeerde instelling is van mening dat er de afgelopen periode te weinig positieve stappen zijn gezet die maken dat een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder mogelijk is en meent dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden noodzakelijk is om de beoordelingsboog af te kunnen nemen, te werken aan de doelen en om zicht te krijgen op de psychische gesteldheid en de leerbaarheid van de moeder.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij begrijpt dat een terugplaatsing van de kinderen niet mogelijk is. De moeder vindt een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden echter te lang en verzoekt om deze voor drie maanden toe te wijzen. De moeder heeft nog steeds de wens dat de kinderen zo snel mogelijk thuis worden geplaatst. De moeder ziet wel in dat nog dingen moeten worden verbeterd en zij zal daarvoor de komende tijd hard aan de slag gaan en de benodigde hulp accepteren. Desgevraagd heeft de moeder aangegeven nog steeds niet naar een moeder-kindvoorziening te willen, ook niet als tussenstap naar een eventuele thuisplaatsing.
De advocaat heeft namens de moeder verzocht de machtiging uithuisplaatsing voor een kortere periode toe te wijzen zodat er over enkele maanden opnieuw een beoordelingsmoment kan plaatsvinden en de moeder zich voor de zitting over het resterende deel van het verzoek tijdig van juridische bijstand kan voorzien.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Er zijn onverminderd ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. De kinderen verblijven sinds januari 2024 in de pleeggezinnen en het is goed om te horen dat de kinderen hier een positieve ontwikkeling doormaken. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn drie (zeer) jonge kinderen die kwetsbaar en volledig afhankelijk zijn van de moeder. Het is op dit moment nog altijd onduidelijk of de moeder de kinderen zal kunnen bieden wat zij nodig hebben en of zij in staat is om (emotioneel) beschikbaar te zijn voor de kinderen. Bij de begeleide bezoeken wordt gezien dat de moeder moeite heeft om de adviezen van de hulpverlening rondom de verzorging en de interactie met de kinderen toe te passen. Daar komt bij dat de moeder haar huis nog niet op orde heeft, schulden heeft en het lastig vindt om de samenwerking met de gecertificeerde instelling (blijvend) aan te gaan en de afspraken consequent na te komen. De kinderrechter ziet ook dat de moeder veel om te kinderen geeft en dat zij hard werkt om de kinderen thuis te laten komen. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat een thuisplaatsing momenteel niet aan de orde is. Om een thuisplaatsing mogelijk te maken is intensieve hulpverlening vanuit een veilige setting nodig zodat een stabiele opvoedsituatie bij de moeder thuis kan worden gecreëerd. De kinderrechter zou dan ook het liefst zien dat de moeder, bij wijze van tussenstap op weg naar een thuisplaatsing, samen met de kinderen gedurende een bepaalde periode in een moeder-kindvoorziening zou verblijven. Zo kan namelijk zicht worden verkregen op de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder en kan een traject gericht op thuisplaatsing van de kinderen in gang worden gezet. Ter zitting heeft de moeder nogmaals benadrukt dit niet zien te zitten. De kinderrechter moedigt de moeder niettemin aan om serieus te overwegen (alsnog) mee te werken aan een plaatsing in een moeder-kindvoorziening nu zij dit, net als de gecertificeerde instelling, ziet als een cruciale tussenstap die gezet moet worden voordat eventueel een thuisplaatsing van de kinderen kan worden overwogen. Daarnaast vindt de kinderrechter het, gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en daarmee verband houdende (relatief korte) aanvaardbare termijn, van groot belang dat de komende tijd de beoordelingsboog wordt afgenomen en het perspectief van de kinderen wordt bepaald. De kinderrechter benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder hieraan haar medewerking verleent.
5.3.
Naar het oordeel van de kinderrechter is het passend dat over drie maanden nogmaals een toetsingsmoment plaatsvindt zodat kan worden bezien of de moeder alsnog bereid is tot een verblijf in een moeder-kindvoorziening. De kinderrechter zou dit, zoals hiervoor al overwogen, zeer toejuichen en houdt de moeder nogmaals voor dat deze tussenstap essentieel is om de weg naar een thuisplaatsing te kunnen inzetten. Ook is er tegen die tijd meer duidelijk over hoe de begeleide bezoeken verlopen en is naar alle waarschijnlijkheid ook de uitkomst van de beoordelingsboog bekend. De beslissing om de machtiging op dit moment voor een periode van drie maanden uit te spreken wordt ook ingegeven door de waarde die de kinderrechter hecht aan de wens van de moeder om zich juridisch te laten bijstaan. De moeder heeft verklaard dat zij zich tijdens de zitting door haar advocaat had willen laten bijstaan. Doordat de moeder de advocaat echter niet tijdig had ingelicht over dag en tijdstip van de zitting, was de advocaat pas halverwege de zitting aanwezig. Hij heeft de zitting dan ook niet met de moeder kunnen voorbespreken en heeft namens haar geen (anders dan een geïmproviseerd) standpunt kunnen innemen. Door over drie maanden nogmaals een toetsingsmoment in te lassen, wordt recht gedaan aan de wens van de moeder om zich juridisch te laten bijstaan.
5.4.
De kinderrechter zal daarom het verzoek voor drie maanden toewijzen en het verzoek voor het overige aanhouden. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk twee weken vóór de nader te bepalen zitting aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd en een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbende toe te zenden over de actuele stand van zaken.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 28 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen voor 28 december 2024 bij mr. E.E. Schotte, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling en de moeder en haar advocaat dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nader te bepalen zitting een schriftelijke update te overleggen en haar standpunt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek aan de rechtbank en de belanghebbende kenbaar te maken.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 20 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.