ECLI:NL:RBDHA:2024:1727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.21859 en NL23.21860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor verblijf bij familie- of gezinslid in het kader van het EVRM en het Terugtrekkingsakkoord Brexit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij een familie- of gezinslid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres beoordeeld. Eiseres, geboren in 1991 en met de Britse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar vader, die als referent fungeert. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met als argument dat er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanwezig zou zijn, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou bestaan tussen eiseres en haar vader.

De rechtbank heeft de zaak op 16 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres betoogde dat er wel degelijk sprake was van familieleven, onder andere door de emotionele en financiële steun van haar ouders. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, mede omdat eiseres al geruime tijd in Engeland woont en daar haar opleiding heeft gevolgd. De rechtbank merkte op dat eiseres in staat wordt geacht om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank constateerde wel een motiveringsgebrek in de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder, die in Nederland verblijft. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek niet leidde tot een andere uitkomst, omdat de omstandigheden niet wezenlijk anders waren dan in eerdere uitspraken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.625,-, en de griffiekosten van € 368,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.21859 en NL23.21860
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres/verzoekster], V-nummer: [v-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij een familie- of gezinslid. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 27 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Britse nationaliteit. Zij heeft een aanvraag gedaan voor verblijf bij haar vader [naam], referent.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder is er tussen eiseres en referent geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Er is tussen hen namelijk geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft het belang van eiseres, om in Nederland invulling te geven aan haar gezinsband met referent, afgewogen tegen het algemeen belang van de Nederlandse overheid. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres vindt dat er wel sprake is van familieleven tussen haar en referent en ook tussen haar en haar moeder en haar broer, die ook in Nederland verblijven. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij financieel en emotioneel ondersteund wordt door haar ouders en daarmee afhankelijk is van haar ouders. Eiseres wijst ook op een uitspraak van deze zittingsplaats van 2 november 2023 waarin is geoordeeld dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de verschillende elementen met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie en de onderlinge samenhang daarvan. [2] Verweerder heeft een te zware toets gebruikt. Met het bestreden besluit wordt de familieband, voornamelijk tussen eiseres en haar moeder, met wie zij haar hele leven heeft samengewoond, verbroken. Daarnaast had verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning moeten geven op grond van het Terugtrekkingsakkoord dat tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk is gesloten naar aanleiding van de Brexit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Had verweerder moeten toetsen aan het Terugtrekkingsakkoord?
6. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Verweerder heeft daarom getoetst of er sprake is van familieleven dat gerespecteerd en beschermd moet worden op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voor deze aanvraag het juiste toetsingskader heeft gebruikt. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat in het kader van deze aanvraag niet getoetst wordt of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Terugtrekkingsakkoord. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet eiseres een aanvraag indienen voor een EU-verblijfsdocument voor duurzaam verblijf op grond van het Terugtrekkingsakkoord. Een dergelijke aanvraag moet voor 1 oktober 2021 zijn ingediend en een aanvraag die daarna pas is ingediend wordt slechts in behandeling genomen als de te late indiening verschoonbaar is. De vraag of de omstandigheid dat eiseres in deze procedure al in het bezwaar van 6 september 2021 – dus vóór 1 oktober 2021 – een beroep heeft gedaan op het Terugtrekkingsakkoord zal moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van dergelijke verschoonbaarheid, zal verweerder pas kunnen beoordelen als eiseres deze aanvraag daadwerkelijk heeft gedaan. De beroepsgronden van eiseres gericht op de toepassing van het Terugtrekkingsakkoord kunnen in deze procedure die gaat over een andere aanvraag hoe dan ook niet slagen.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat er geen sprake is van familieleven?
7. Eiseres is de meerderjarige dochter van referent. Tussen een meerderjarig kind en zijn of haar ouder is alleen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM als er tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is. De volgende omstandigheden kunnen hiervoor van belang zijn: samenwoning, financiële afhankelijkheid, praktische afhankelijkheid, de gezondheid van de gezinsleden, de mate waarin anderen de zorg die nodig is kunnen geven, de banden met het land van herkomst, en exclusieve afhankelijkheid.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft kunnen concluderen dat tussen eiseres en referent (haar vader) geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er tussen hen geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is. Eiseres en referent hebben namelijk het grootste deel van het leven van eiseres niet samengewoond. Hoewel eiseres in haar levensonderhoud wordt voorzien door referent, heeft verweerder kunnen concluderen dat dit nog niet betekent dat zij financieel afhankelijk is van referent. Verweerder heeft terecht gesteld dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zelf in haar levensonderhoud kan voorzien, omdat zij afgestudeerd is als tandarts. In de hoorzitting is ook aangegeven dat eiseres wanneer zij een verblijfsvergunning zou krijgen zou gaan werken en een eigen woning zou hebben. Dit duidt niet op de mate van financiële, praktische en emotionele afhankelijkheid die nodig is om te spreken van een familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel de aanvraag zag op het familieleven tussen eiseres en haar vader is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft beoordeeld of tussen eiseres en haar moeder sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Nu haar moeder verblijf bij haar echtgenoot in Nederland is toegestaan zal de afwijzing van de aanvraag van eiseres immers feitelijk een scheiding van eiseres en haar moeder betekenen. Daarom had verweerder tevens moeten toetsen of de uitzetting van eiseres in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Daarom is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek evenwel passeren, [3] omdat verweerder ter zitting terecht heeft overwogen dat het enkele gegeven dat eiseres en haar moeder al het hele leven van eiseres samenwonen nog niet maakt dat er sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Eiseres is bijna 33 jaar oud, woont al geruime tijd in Engeland, heeft daar haar opleiding gevolgd en spreekt de taal. Van eiseres mag dan ook verwacht worden dat zij zelfstandig voor zichzelf kan zorgen. Hoewel niet wordt getwijfeld aan de innige band tussen eiseres en haar ouders betekent dit nog niet dat verweerder op grond daarvan had moeten aannemen dat sprake is van een afhankelijkheid die meer dan gebruikelijk is ten opzichte van andere meerderjarigen en hun ouders.
7.2.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze zittingsplaats op 2 november 2023 slaagt niet. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat er geen sprake is van een vergelijkbare zaak. De omstandigheden in die zaak verschillen op belangrijke punten van deze zaak. In die zaak was bijvoorbeeld wel degelijk sprake van financiële afhankelijkheid tussen eiseres en referente, was eiseres vanwege haar slechte gezondheid afhankelijk van referente voor het organiseren van de zorg, hadden sterfgevallen plaatsgevonden en verbleef eiseres in een onveilig land. Deze elementen waren niet voldoende betrokken in het bestreden besluit. In onderhavige zaak is er enkel sprake van één element dat duidt op afhankelijkheid, namelijk de samenwoning tussen eiseres en haar moeder, en verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom dit niet leidt tot het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [4]
10. Omdat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,-. [5] Ook moet verweerder eisers griffiekosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 368,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, op 2 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17721.
3.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83 van de Awb.
5.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.