ECLI:NL:RBDHA:2023:17721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL21.9637 en NL21.9638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf en de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren in 1956 en van Jemenitische nationaliteit, had op 1 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een mvv als nareiziger asiel, die later is omgezet naar een aanvraag voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter, die als referente fungeert. De rechtbank heeft de zaak op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres en referente onderhouden intensief contact, en de gezondheid van eiseres is verslechterd, waardoor zij afhankelijk is van hulp. De rechtbank stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillende elementen van de afhankelijkheidsrelatie en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie moet worden aangenomen.

Daarnaast wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, nu er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9637 (beroep) en NL21.9638 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging voorlopig verblijf (hierna: mvv) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 8 december 2020 afgewezen en is met het besluit van 3 juni 2021 op het bezwaar van eiseres bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit op het besluit van 3 juni 2021 genomen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is op [geboortedag] 1956 geboren en heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiseres heeft op 1 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) ‘nareiziger asiel’ die later – na toestemming van eiseres – is omgezet naar een aanvraag voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’, om bij haar meerderjarige dochter [naam] (referente) te verblijven.
2.1.
Volgens verweerder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, omdat eiseres en referente sinds 2014 niet meer samenwonen en hun omstandigheden normaal zijn in een relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen. Volgens verweerder is het niet voorstelbaar dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zich heeft ontwikkeld na het vertrek van referente. Verder is eiseres niet exclusief afhankelijk van referente en is niet gebleken dat zij zich zonder haar hulp niet kan handhaven. Omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, is er geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . [2] Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt, die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Er is – kort gezegd – wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en eiseres. Ook heeft verweerder – in het kader van de belangenafweging bij artikel van het 8 van het EVRM – ten onrechte het belang van de Nederlandse staat zwaarder laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [4] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. De hoogste bestuursrechter heeft het moeten meenemen van al deze omstandigheden bekrachtigd. [5]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid heeft aangenomen tussen eiseres en referente. De rechtbank betrekt hierbij dat, hoewel zij al enige tijd niet meer samenwonen, zij zeer intensief telefonisch contact onderhouden. Referente is het enige kind van eiseres en de band is hecht. Anders dan verweerder meent, heeft er zich in de loop van de tijd tussen eiseres en referente een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie op afstand ontwikkeld nu eiseres in hulpbehoevend is geworden en in die zin afhankelijk(er) is geworden van referente. Eiseres heeft daartoe terecht gewezen op haar steeds slechter wordende gezondheid, het overlijden van haar broer en heel recent haar moeder, het gebrek aan voorzieningen in Jemen en op de algemene onveilige situatie in een land van oorlog. Dat, zoals ter zitting door verweerder is betoogd, uit de Werkinstructie 2020/16 volgt dat alleen met uitzondering van hele bijzondere omstandigheden een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zich op afstand kan ontwikkelen, kan de motivering van verweerder niet dragen. Verweerder heeft immers niet gemotiveerd waarom hier in het geval van eiseres geen sprake van is. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
5.2.
Voorts heeft verweerder zich, anders dan in het bestreden besluit, ter zitting op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referente wel sprake is van financiële afhankelijkheid. Hoe dit vervolgens, in onderlinge samenhang met de overige elementen met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie is meegewogen, is niet door verweerder gemotiveerd. Het enkele standpunt dat de financiële hulp ook op afstand gecontinueerd kan worden, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze factor geen rol kan spelen bij de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5.3.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat de gezondheidssituatie van eiseres sinds augustus 2021 is verslechterd. Er is sprake van hypertensie, wervelkanaalstenose, artrose aan beide knieën, incontinentie en symptomen van ischias. Eiseres kan niet lopen en zit in een rolstoel. Verweerder betwist niet dat eiseres, gelet op haar gezondheidstoestand, voor zorg en andere hulpbehoevende taken, afhankelijk is van anderen, maar stelt zich wel op het standpunt dat eiseres voor deze hulp niet exclusief afhankelijk is van referente en daarmee geen sprake is van een meer dan een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank overweegt dat weliswaar tot op heden derden bereid zijn gevonden om (alleen) de noodzakelijke zorg te verlenen, maar dat referente er zorg voor draagt dat eiseres deze zorg krijgt. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres telkens weer een beroep moet doen op verschillende personen, omdat er in het geval van eiseres geen vaste verzorger is en dat dit door de oorlog steeds lastiger wordt. Eiseres krijgt deze zorg dus omdat referente deze zorg op afstand coördineert en regelt en dat maakt dat eiseres afhankelijk is van referente voor het organiseren van zorg. Ook dit element heeft verweerder onvoldoende betrokken in het bestreden besluit.
5.4.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de verschillende elementen met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie en de onderlinge samenhang daarvan. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, waarin een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is aangenomen. Verweerder zal opnieuw een belangenafweging moeten verrichten, waarbij moet worden uitgegaan van beschermingswaardig familieleven tussen eiseres en referente. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rest van de beroepsgronden behoeven vanwege de gegrondverklaring van het beroep geen verdere bespreking.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
8. Verweerder moet de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in beroep vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaal van
€ 2511,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 837,-, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- en 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde van € 837,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 16 april 2012 (Kof en Liberda t. Oostenrijk), app. no. 1598/06.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht.