ECLI:NL:RBDHA:2024:1726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.29601 en NL23.29602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER. Eiser, die stelt geboren te zijn in 1973 en de Indiase nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse zoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet zou voldoen aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt en ook niet aangetoond dat hij de vader is van zijn kinderen. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser heeft geprobeerd zijn identiteit aan te tonen met een geboortecertificaat, maar dit is niet gelukt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vader is van zijn kinderen, maar concludeert dat eiser niet voldoet aan de overige voorwaarden voor verblijfsrecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29601 en NL23.29602
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag met het besluit van 15 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, V. Sharma als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook eisers partner en de twee kinderen waren aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1973 en de Indiase nationaliteit te hebben. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse zoon [naam 1]. Sindsdien heeft eiser met zijn partner nog een dochter gekregen genaamd [naam 2].
4. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de ouder is van [naam 1] en [naam 2]. Hoewel uit DNA-onderzoek blijkt dat ‘de persoon geïdentificeerd als [naam 3]’ de biologische vader is van [naam 1] en [naam 2], is eisers identiteit niet vastgesteld bij dit onderzoek. Ook als wel zou worden aangenomen dat eiser de biologische vader is van [naam 1] en [naam 2], heeft eiser niet aangetoond dat hij zorg- en opvoedingstaken verricht en dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Tot slot heeft verweerder geconcludeerd dat het besluit om eiser geen verblijfsrecht toe te kennen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser heeft de afgelopen jaren geprobeerd om aan alle mogelijke documenten te komen om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Eiser heeft alleen een geboortecertificaat en het is tot nu toe niet gelukt om deze te legaliseren. Eiser heeft veelvuldig contact gehad met de Indiase ambassade en met VFS Global. De Indiase ambassade heeft nooit de conclusie getrokken dat eisers identiteit en nationaliteit niet vastgesteld kon worden op basis van de door hem overgelegde stukken, zoals verweerder stelt. Uit de documenten die eiser heeft overgelegd en de verklaringen van zijn familieleden is eisers identiteit voldoende duidelijk. Eiser heeft met de uitslag van het DNA-onderzoek ook aannemelijk gemaakt dat hij de vader is van [naam 1] en [naam 2]. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat er ook een ander persoon op de foto kan staan. Wanneer verweerder twijfelt aan het verwantschapsonderzoek dient verweerder zelf een DNA-test aan te bieden. Eiser heeft met alle overgelegde foto’s en verklaringen aangetoond dat hij voor de kinderen zorgt. Omdat hij zich niet kan identificeren, kan hij geen verklaringen van instanties krijgen waaruit blijkt dat hij zorgtaken verricht. Ook is het daarom niet mogelijk om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat hij samenwoont met de kinderen en dat de kinderen zodanig van hem afhankelijk zijn dat zij gedwongen zouden zijn om samen met eiser het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Verder is het besluit volgens eiser wel in strijd met artikel 8 van het EVRM. Van eisers partner en hun kinderen kan in redelijkheid niet worden gevergd het gezinsleven in India uit te oefenen. Verweerder heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt. Tot slot wijst eiser erop dat hij, wanneer hij geen verblijfsvergunning krijgt, geen andere keuze heeft dan illegaal in Nederland te blijven nu hij ook niet terug kan reizen naar India.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat een vreemdeling die een beroep doet op het arrest Chavez-Vilchez zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig hoeft aan te tonen met andere documenten. Als een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, kan hij zijn identiteit en nationaliteit met andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk maken. Verweerder moet vervolgens beoordelen of de vreemdeling daarin is geslaagd. Daarbij moet hij alle door de vreemdeling aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien. Verweerder mag in dat verband – gemotiveerd – aan de aangedragen middelen een verschillende bewijswaarde toekennen en belang hechten aan verklaringen die een vreemdeling voor het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft gegeven. [2]
6.1.
Verweerder heeft over de door eiser overgelegde Indiase geboorteakte en de VOG enkel overwogen dat deze documenten eisers identiteit onvoldoende aannemelijk maken omdat dit geen identificerende documenten zijn. Gelet op het toetsingskader dat de hoogste bestuursrechter uiteen heeft gezet, zoals weergegeven in overweging 6, heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd of eiser met deze overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt. Eiser kan immers ook met andere dan identificerende documenten zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder onvoldoende aan eiser heeft aangegeven op welke andere wijzen hij mogelijk zijn identiteit en nationaliteit zou kunnen aantonen.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vader is van [naam 1] en [naam 2]. Verweerder is hierbij ten onrechte voorbijgegaan aan het door eiser overgelegde DNA-onderzoek, waarop foto’s staan van eiser, zijn partner en hun kinderen als de personen waarvan DNA is afgenomen. Verweerder had niet kunnen volstaan met de stelling dat eisers identiteit niet vaststaat en om die reden het vaderschap niet is aangetoond. Of eiser inderdaad de persoon [eiser/verzoeker] is, moet volgens de rechtbank namelijk los beoordeeld worden van de vraag of eiser, die de man op de foto’s is, de vader is van [naam 1] en [naam 2].
8. De rechtbank constateert dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, nu verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat eisers identiteit en nationaliteit en het vaderschap niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren omdat eiser door het motiveringsgebrek niet is benadeeld. [3] Er zijn namelijk nog meer voorwaarden waaraan eiser zou moeten voldoen voor een verblijfsrecht op grond van Chavez-Vilchez. Verweerder heeft wel op de juiste wijze aan deze voorwaarden getoetst en heeft kunnen concluderen dat eiser daar niet aan voldoet. Verweerder heeft eisers aanvraag ondanks het motiveringsgebrek dus kunnen afwijzen.
8.1.
Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht. Verweerder heeft hiertoe ten eerste kunnen overwegen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij samenwoont met [naam 1] en [naam 2]. Hoewel het voor eiser, omdat hij geen identiteitsdocumenten heeft, lastig is om zich in te schrijven in de BRP heeft hij de samenwoning ook niet op andere manieren onderbouwd, bijvoorbeeld met verklaringen van buren of aan hem geadresseerde poststukken. Verweerder heeft ten tweede kunnen overwegen dat eiser met de enkele verklaring van zijn partner en haar moeder nog geen objectieve verklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zorgtaken verricht. Hierbij zou bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan verklaringen van het consultatiebureau of de huisarts. Eisers stelling ter zitting dat hij niet altijd meegaat naar afspraken omdat hij illegaal in Nederland verblijft, is hiervoor niet een voldoende verklaring. De rechtbank overweegt dat eiser om mee te gaan naar afspraken bij het consultatiebureau of de huisarts namelijk geen identiteitsdocument of verblijfsvergunning hoeft te laten zien. Ten derde heeft verweerder erop kunnen wijzen dat op het formulier van de kraamzorg staat vermeld dat ‘de partner’, waarmee kennelijk eiser wordt bedoeld, werkzaam is en de moeder niet, terwijl eiser juist heeft verklaard dat de moeder van de kinderen werkzaam is en hij thuis voor de kinderen zorgt. Ter zitting heeft eiser hierover verklaard dat hij toentertijd inderdaad werkte en zijn partner niet, maar dat dit sindsdien omgedraaid is. Eiser heeft dit echter niet met stukken, zoals een werkgeversverklaring of arbeidscontract van zijn partner, aannemelijk gemaakt. De rechtbank verduidelijkt dat in deze overweging slechts voorbeelden zijn genoemd van de manieren waarop eiser de gestelde zorg- en opvoedingstaken aanzienlijk beter had kunnen (beginnen te) onderbouwen.
8.2.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht, heeft verweerder ook kunnen concluderen dat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheid tussen eiser en zijn kinderen dat zij gedwongen zouden worden om samen met hem de Europese Unie te moeten verlaten wanneer aan hem geen verblijfsrecht wordt toegekend.
9. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder heeft kunnen concluderen dat het besluit om eiser geen verblijfsrecht toe te kennen, niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft hierbij in eisers nadeel kunnen meewegen dat er geen positieve verplichting bestaat om eiser verblijfsrecht in Nederland toe te staan, nu verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het Chavez-Vilchez arrest. Ook heeft verweerder in eisers nadeel kunnen meewegen dat hij geen verblijfsvergunning had in Nederland toen hij zijn gezinsleven startte. Eiser mocht er daarom niet op vertrouwen dat hij samen met zijn partner en hun kinderen in Nederland mocht blijven wonen. Daarnaast is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in India voort te zetten. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat van de kinderen, gelet op hun jonge leeftijd, verwacht kan worden dat zij zich goed kunnen aanpassen aan een nieuwe situatie in India.
10. Dat het voor eiser niet mogelijk zou zijn om terug te reizen naar India omdat hij geen identiteitsdocumenten heeft, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift terecht opgemerkt dat eiser op dit moment onvoldoende heeft aangetoond dat hij, eventueel met behulp van de Dienst Terugkeer en Vertrek, niet terug kan keren naar India.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [4]
13. Omdat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,-. [5] Ook moet verweerder eisers griffiekosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 368,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433, r.o. 3.2.
3.De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.
5.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.