In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1978, diende op 9 september 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 mei 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 behandeld, waarbij de zitting werd geschorst in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Terugkeerrichtlijn. Na de uitspraak van het Hof heeft de rechtbank partijen gevraagd om te reageren, maar omdat beide partijen niet tijdig reageerden, heeft de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak gedaan.
Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met de stelling dat hij in 2013 heeft deelgenomen aan een demonstratie tegen het regime in Syrië, waarna de inlichtingendienst zijn familie heeft ondervraagd. Verweerder heeft echter geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij momenteel nog gegronde vrees heeft voor vervolging. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd, wat hem uitsluit van subsidiaire bescherming. Echter, de rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod ten onrechte zijn opgelegd, omdat dit in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het een terugkeerbesluit en inreisverbod inhoudt, maar laat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond in stand. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.