ECLI:NL:RBDHA:2024:1724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.15689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser afgewezen op grond van openbare orde, maar terugkeerbesluit en inreisverbod ten onrechte opgelegd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1978, diende op 9 september 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 mei 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 behandeld, waarbij de zitting werd geschorst in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Terugkeerrichtlijn. Na de uitspraak van het Hof heeft de rechtbank partijen gevraagd om te reageren, maar omdat beide partijen niet tijdig reageerden, heeft de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak gedaan.

Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met de stelling dat hij in 2013 heeft deelgenomen aan een demonstratie tegen het regime in Syrië, waarna de inlichtingendienst zijn familie heeft ondervraagd. Verweerder heeft echter geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij momenteel nog gegronde vrees heeft voor vervolging. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd, wat hem uitsluit van subsidiaire bescherming. Echter, de rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod ten onrechte zijn opgelegd, omdat dit in strijd is met het Unierecht.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het een terugkeerbesluit en inreisverbod inhoudt, maar laat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond in stand. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 9 september 2021 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 mei 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich hierbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Terugkeerrichtlijn. Nadat het Hof uitspraak heeft gedaan, heeft de rechtbank verweerder gevraagd om hierop te reageren. Verweerder heeft op 5 september 2023 een reactie ingediend. De rechtbank heeft vervolgens eiser gevraagd om te reageren. Eiser heeft op 20 september 2023 een reactie ingediend. De rechtbank heeft beide partijen op 27 november 2023 gevraagd om binnen twee weken te reageren op een uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats. De rechtbank heeft partijen hierbij verzocht om in hun reactie aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. In het bericht is aangegeven dat de rechtbank na twee weken het onderzoek zal sluiten en zonder nadere zitting uitspraak zal doen, wanneer beide partijen niet reageren. Nu beide partijen op 11 december 2023 niet op het bericht van de rechtbank hadden gereageerd, doet de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2013 heeft deelgenomen aan een demonstratie tegen het regime. Vervolgens is de inlichtingendienst naar zijn huis gekomen en heeft zijn vader en zus ondervraagd. Eiser was toen zelf niet thuis. Daarnaast is eiser gevlucht uit Syrië vanwege de algemene oorlogssituatie.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • deelname aan een protest in Idlib en huisbezoek inlichtingendienst in 2013;
  • de algemene situatie in Syrië.
Verweerder heeft alle bovenstaande elementen geloofwaardig gevonden. Volgens verweerder heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij nu, tien jaar later, nog gegronde vrees heeft voor vervolging op basis van zijn deelname aan de demonstratie. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat eiser legaal uit Syrië is gereisd. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade in Syrië vanwege de algemene situatie daar. Normaal gesproken zou hij hierdoor een vergunning krijgen op basis van subsidiaire bescherming, maar verweerder heeft eiser hiervan uitgesloten vanwege de openbare orde. Eiser is namelijk op 22 februari 2023 veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf vanwege poging tot doodslag. Verweerder heeft hierin voldoende aanleiding gezien om aan eiser een verblijfsvergunning asiel te onthouden, te bepalen dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten, en hem een inreisverbod van tien jaar op te leggen.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser meent dat hij wel een gegronde vrees heeft voor vervolging op basis van zijn deelname aan de demonstratie. De inlichtingendienst was naar hem op zoek na zijn deelname aan de demonstratie en daaruit kan worden afgeleid dat de Syrische overheid zijn rol in de demonstratie belangrijk vond. Ook zal de periode die sindsdien verstreken is, juist leiden tot argwaan bij terugkeer naar Syrië. Daarnaast is verweerder er ten onrechte aan voorbij gegaan dat verschillende familieleden van eiser zijn opgepakt na zijn vertrek uit Syrië. Verder is eiser geen gevaar voor de gemeenschap, openbare orde, en/of nationale veiligheid. Eiser erkent dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar hij heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis en de uitspraak is daarmee nog niet onherroepelijk. Hij gaat er vanuit dat hij in hoger beroep zal worden vrijgesproken. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod niet de gelegenheid heeft gegeven om gronden naar voren te brengen die tot het verkorten van de duur van het inreisverbod of het afzien van het inreisverbod zouden kunnen leiden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt momenteel nog een gegronde vrees voor vervolging te hebben op basis van zijn deelname aan een demonstratie in 2013. Hoewel de inlichtingendienst toentertijd naar hem op zoek was, heeft verweerder kunnen overwegen dat het laatste bezoek van de inlichtingendienst aan eisers familie in 2016 of 2017 was. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij geen belangrijke rol heeft gespeeld bij de demonstratie en dat hij legaal uit Syrië is gereisd. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat eiser in 2018 nog zonder problemen een nieuw paspoort heeft kunnen verkrijgen. Dit alles samen genomen duidt er niet op dat eiser momenteel nog in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Dat de periode die sinds eisers vertrek verstreken is juist zal leiden tot argwaan bij terugkeer naar Syrië, heeft eiser niet nader onderbouwd.
6. Op grond van wat onder overweging 5 is overwogen heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft wel geconcludeerd dat eiser in principe in aanmerking zou komen voor een vergunning op grond van subsidiaire bescherming. Verweerder mag een asielzoeker uitsluiten van subsidiaire bescherming wanneer de asielzoeker veroordeeld is voor een ernstig misdrijf. [1] De beoordeling of vanwege de ernst van het gepleegde misdrijf tot uitsluiting van een asielstatus kan worden overgegaan, moet zijn gebaseerd op een volledig onderzoek naar alle omstandigheden van het specifieke geval. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van meerdere criteria, waaronder de aard van het gepleegde feit, de veroorzaakte schade, de vraag of gebruik is gemaakt van geweld of een wapen, de mate van geweld, de gevolgde strafprocedure, de aard en duur van de opgelegde straf, het wettelijk strafmaximum en de vraag of de meeste rechterlijke instanties in andere lidstaten het gepleegde feit ook aanmerken als ernstig misdrijf. [2]
6.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Verweerder heeft er namelijk in het bestreden besluit op gewezen dat eiser in het azc, met verschillende omstanders, een geweldsmisdrijf heeft gepleegd met een mes. De strafrechter heeft deze gebeurtenis gekwalificeerd als poging tot doodslag en aan eiser 36 maanden gevangenisstraf opgelegd. Dat eiser hoger beroep heeft ingesteld en zijn veroordeling nog niet onherroepelijk is geworden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft hierover kunnen overwegen dat in de Vreemdelingencirculaire staat dat een ernstig misdrijf ook kan worden tegengeworpen als de veroordeling hiervoor nog niet onherroepelijk is geworden. [3]
7. Partijen zijn het erover eens dat verweerder geen terugkeerbesluit en inreisverbod aan eiser had mogen opleggen. Dit blijkt namelijk uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juli 2023. [4] Daarin heeft het Hof geoordeeld dat geen terugkeerbesluit mag worden genomen waarin een land van bestemming wordt aangewezen waar een vreemdeling zou worden blootgesteld aan een reëel risico op een onmenselijke behandeling.
7.1.
De rechtbank constateert dat het afwijzen van de asielaanvraag en het niet-uitvaardigen van een terugkeerbesluit in strijd is met artikel 45, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Daarin staat namelijk dat de beschikking waarbij een asielaanvraag wordt afgewezen, geldt als een terugkeerbesluit. In navolging van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats oordeelt de rechtbank dat deze nationaalrechtelijke bepaling in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten. [5] Verweerder is immers, zoals hiervoor uiteen is gezet, volgens het Unierecht verplicht om in dit geval af te zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft geen terugkeerbesluit en inreisverbod mogen opleggen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het inhoudt een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Verweerder heeft eisers aanvraag wel kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. De rechtbank zal dit deel van het besluit niet vernietigen. De rechtsgevolgen van dit onderdeel blijven dus in stand.
9. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.187,50. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het inhoudt een terugkeerbesluit en een inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr.M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat blijkt uit artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:226, r.o. 7.1. en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 september 2018, zaak C-369/17, ECLI:EU:C:2018:713.
3.Dit staat in paragraaf C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zaak C-663/21, ECLI:EU:C:2023:540, punt 50.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, op 16 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17863, r.o. 6.1.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor nadere reactie met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.