ECLI:NL:RBDHA:2024:17235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
09/042896-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen huisvredebreuk, beschadiging, vernieling, wederspannigheid en meermalen bedreiging met gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder huisvredebreuk, vernieling, wederspannigheid en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 154 dagen en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De zaak kwam aan het licht na verschillende incidenten waarbij de verdachte bedreigingen uitte naar zijn moeder, haar partner, en andere personen, waarbij hij ook geweld gebruikte en een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp toonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens had, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de angst die de verdachte bij de slachtoffers heeft veroorzaakt, en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De verdachte heeft zich tijdens de zittingen niet coöperatief opgesteld en heeft eerder opgelegde zorg- en reclasseringstrajecten niet nageleefd. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, met het oog op de noodzakelijke behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/042896-24, 09/183077-24 (gev. ttz), 09/024882-23 (tul) en
22/002865-22 (tul)
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 september 2024 (pro forma) en 9 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. van Beest naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in dagvaarding met parketnummer 09/042896-24 (hierna: dagvaarding I):
1
hij op of omstreeks 5 februari 2024 te Hillegom, in elk geval in Nederland
[naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je steken in je nek" en/of "Je gaat dood" en/of "ik maak jullie dood en dan mezelf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 5 februari 2024 te Hillegom, in elk geval in Nederland in de woning bij [naam 1] en [naam 2] (gelegen aan de [adres 2] ) in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
3
hij op of omstreeks 23 januari 2024 te Noordwijk, in elk geval in Nederland
opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere objecten (onderdeel van een meetstation), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het Rijksinstituut Voor Volksgezondheid en Milieu, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt (door verfspray en/of teksten en/of hakenkruizen op die objecten aan te brengen);
4
hij op of omstreeks 15 juni 2024 te Hillegom, in elk geval in Nederland
opzettelijk en wederrechtelijk een raam, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt (door er hard tegen te slaan/schoppen);
5
hij op of omstreeks 15 juni 2024 te Hillegom, in elk geval in Nederland
- in de woning gelegen aan de [adres 2] te Hillegom
bij een ander, te weten bij [naam 2] , althans bij een ander
of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen (door een raam in te slaan en/of dit vervolgens open te maken en naar binnen te klimmen)
en/of
- in de woning gelegen aan de [adres 2] te Hillegom bij een ander, te weten bij [naam 2]
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
6
hij op of omstreeks 15 juni 2024 te Hillegom, in elk geval in Nederland
meerdere (verdachte op het moment van zijn uitlatingen nog onbekende) verbalisanten (te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door de telefonist van de meldkamer dreigend de woorden toe te voegen 'ik maak jullie dood als jullie hier komen' en/of 'als ze hier komen ik steek ze neer. Ik pak gewoon een mes uit de kanker keukenla. Ik zweer het je dan mogen ze schieten wat zij willen. Dat is de bedoeling vriend dat wil ik al lang jongen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
7
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Hillegom [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik dacht dat jullie niet thuis waren. Ik had anders het huis in de fik gestoken" en/of "ik ga het huis in brand steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Hillegom, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door zijn armen aan te spannen en/of zijn armen en/of benen los te trekken en/of om zich heen te slaan en/of met zijn armen te zwaaien.
In dagvaarding met parketnummer 09/183077-24 (hierna: dagvaarding II):
1
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Hillegom [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam 3] te tonen en/of
op die [naam 3] te richten en/of,
- ( daarbij) die [naam 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik schiet je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Hillegom, althans in Nederland,
verbalisant [verbalisant 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een (metalen) voorwerp (schokdemper), naast/boven zijn hoofd en/of schouder te heffen, althans dreigend omhoog te heffen en/of (vervolgens) met dat voorwerp
- op die [verbalisant 7] af te lopen en/of
- op korte afstand van die [verbalisant 7] te gaan staan en/of
- ( een) zwaaiende beweging(en) te maken (in de richting van die [verbalisant 7] ).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten ten laste gelegd onder 1, 2, 4, 5, 6 in dagvaarding I kunnen worden bewezenverklaard en dat de verdachte vrijgesproken dient te worden voor de feiten ten laste gelegd onder 3, 7 en 8 in dagvaarding I. Ten aanzien van de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, nu aangever wist dat het een nepvuurwapen was en er ook sprake is van enige vorm van eigen schuld.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Vernieling RIVM-meetstation (feit 3, dagvaarding I)
De rechtbank overweegt dat uit gegevens van het meetstation van het RIVM blijkt dat op 23 januari 2024 tussen 23:12 en 23:17 uur wijzigingen zijn aangebracht in de omgeving. De volgende dag, op 24 januari 2024, is geconstateerd dat op het meetstation is bespoten met graffiti. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat iemand op 23 januari 2024 tussen 23:12 en 23:17 uur het meetstation heeft bespoten met deze graffiti.
De verdachte heeft ontkend dat hij de persoon was die de graffiti op het meetstation heeft gespoten. Echter staat niet ter discussie dat de verdachte naar het RIVM heeft gebeld en dat hij op 23 januari aanwezig was bij het RIVM-meetstation. Hierbij valt op dat de locatie van dit meetstation niet algemeen bekend was en dat het meetstation bovendien moeilijk toegankelijk was, vanwege de aanwezigheid van een omringend twee meter hoog hek. Ook valt op dat op het meetstation is bespoten met symbolen van hakenkruizen, terwijl de verdachte in het verleden een grote interesse heeft getoond voor rechtsextremisme en hij op een eerder moment met zijn eigen bloed een hakenkruis heeft gemaakt op de muur van zijn cel. Daarnaast stond op het meetstation het woord ‘kill’ gespoten, terwijl datzelfde woord ook op de muur van de kamer van de verdachte gespoten stond. Toen de verdachte naar aanleiding van het incident bij het meetstation door de politie werd gevraagd naar de graffiti, antwoordde hij ‘ik spuit gewoon’.
Gelet op al het bovenstaande ziet de rechtbank geen andere conclusie dan dat de verdachte de persoon is geweest die op 23 januari 2024 de graffiti op het meetstation heeft gespoten en daarmee de beschadiging heeft gepleegd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking de onder ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
in dagvaarding I:
1
hij op 5 februari 2024 te Hillegom [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je steken in je nek" en" Je gaat dood" en "ik maak jullie dood en dan mezelf";
2
hij op 5 februari 2024 te Hillegom in de woning bij [naam 1] en [naam 2] (gelegen aan de [adres 2] ) in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd
;
3
hij op 23 januari 2024 te Noordwijk opzettelijk en wederrechtelijk objecten (onderdeel van een meetstation), die aan het Rijksinstituut Voor Volksgezondheid en Milieu toebehoorden heeft beschadigd door verfspray en teksten en hakenkruizen op die objecten aan te brengen
;
4
hij op 15 juni 2024 te Hillegom opzettelijk en wederrechtelijk een raam dat aan [naam 2] toebehoorde heeft vernield door er hard tegen te schoppen
;
5
hij op 15 juni 2024 te Hillegom
- in de woning gelegen aan de [adres 2] te Hillegom bij een ander, te weten bij [naam 2] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen door een raam in te
trappenen dit vervolgens open te maken en naar binnen te klimmen
en
- in de woning gelegen aan de [adres 2] te Hillegom bij een ander, te weten bij [naam 2]
in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
6
hij op 15 juni 2024 te Hillegom meerdere (verdachte op het moment van zijn uitlatingen nog onbekende) verbalisanten (te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door de telefonist van de meldkamer dreigend de woorden toe te voegen 'ik maak jullie dood als jullie hier komen' en 'als ze hier komen ik steek ze neer. Ik pak gewoon een mes uit de kanker keukenla. Ik zweer het je dan mogen ze schieten wat zij willen. Dat is de bedoeling vriend dat wil ik al lang jongen';
7
hij op 10 augustus 2024 te Hillegom [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met brandstichting, door die [naam 1] en [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik dacht dat jullie niet thuis waren. Ik had anders het huis in de fik gestoken" en "ik ga het huis in brand steken"
;
8
hij op 10 augustus 2024 te Hillegom, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
hunbediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zijn armen aan te spannen en zijn armen en benen los te trekken en om zich heen te slaan en met zijn armen te zwaaien;
In dagvaarding II:
1
hij op 7 januari 2024 te Hillegom [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam 3] te tonen en op die [naam 3] te richten en daarbij die [naam 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik schiet je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 7 januari 2024 te Hillegom verbalisant [verbalisant 7] heeft bedreigd met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een (metalen) voorwerp (schokdemper), naast zijn hoofd te heffen en vervolgens met dat voorwerp
- op korte afstand van die [verbalisant 7] te staan en
- een zwaaiende beweging te maken in de richting van die [verbalisant 7] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte voor feiten ten laste gelegd onder 1, 6 en 7 in dagvaarding I en 1 en 2 in dagvaarding II de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. De officier van justitie heeft bepleit dat deze niet gemaximeerd dient te worden. Verder heeft de officier gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd, gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot oplegging van de tbs-maatregel moet worden afgewezen, omdat oplegging van de maatregel, gelet op de feiten en de persoon van de verdachte, disproportioneel is. Ook zou volgens de raadsman moeten worden afgezien van het opleggen van de tbs-maatregel, omdat niet is voldaan aan het ‘ultimum-remedium’ vereiste. Er zijn minder ingrijpende maatregelen mogelijk die niet eerder zijn geprobeerd. De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd, gelijk aan de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel daaraan gekoppeld. Daarnaast heeft de raadsman, hoewel hij beseft dat de verdachte niet aan de ISD-criteria voldoet, verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal bedreigingen, waarbij hij heeft gedreigd met de dood, met zware mishandeling en met brandstichting. Bij twee van deze bedreigingen heeft de verdachte het niet alleen bij woorden gelaten, maar ook een wapen getoond, in de vorm van een neppistool en een metalen schokdemper. Dat zijn ernstige feiten. Door aldus te handelen heeft hij de slachtoffers – zijn moeder, de partner van zijn moeder, zijn buurman en een verbalisant - grote angst aangejaagd. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee vernielingen, het tot tweemaal toe plegen van huisvredebreuk en wederspannigheid. Hiermee heeft de verdachte onrust veroorzaakt en geen respect getoond voor het eigendom van anderen en voor het openbaar gezag.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren al vele malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten en voor mishandeling. Voor deze feiten zijn aan de verdachte verschillende straffen met bijzondere voorwaarden opgelegd, maar deze straffen hebben de verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende met betrekking tot de verdachte uitgebrachte PJ-consulten, reclasseringsrapportages en de PJ- dubbelrapportage en zal daarop hierna nader ingaan.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan de verdachte een tbs-maatregel dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. En indien een tbs-maatregel zal worden opgelegd, of daarbij bevolen dient te worden dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Een tbs-maatregel kan worden opgelegd indien wordt voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dient oplegging van de maatregel te eisen. De rechter dient daarbij tot het oordeel te komen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit (of de feiten) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel een van de specifiek genoemde misdrijven is (artikel 37a lid 1 aanhef en onder 1
°en 2
°Sr). Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de tbs-maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 3 Sr). Indien de verdachte, zoals in de onderhavige zaak het geval is, heeft geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoek door de gedragsdeskundigen, vervalt de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Ook in dat geval blijft echter vereist dat de rechter vaststelt dat ten tijde van het begaan van het feit bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; zonder die vaststelling is oplegging van de tbs-maatregel niet mogelijk.
De vaststelling dat bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, geschiedt door de rechter en niet door een medicus of gedragsdeskundige en betreft in zoverre een juridisch oordeel. Deze vaststelling kan plaatsvinden op grond van bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen opgenomen in door hen opgestelde rapporten en adviezen, ook indien deze niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De rechtbank beschikt in deze strafzaak niet over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen als bedoeld in artikel 37a, lid 3, Sr. Immers heeft de verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn persoon. De verdachte dient dan ook te worden aangemerkt als een niet meewerkende verdachte, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 37a Sr.
Onder voornoemde omstandigheden vervalt de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Om tot oplegging van de tbs-maatregel te komen, blijft echter vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het gaat daarbij om vaststelling of sprake was van zo’n gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in juridische zin; vaststellingen over de precieze aard van de bij de verdachte vastgestelde stoornis zijn niet noodzakelijk (ECLI:NL:HR:2023:1295).
Voor beantwoording van de vraag of bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapporten en adviezen met betrekking tot de persoon van de verdachte die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia dubbelrapportage van 15 april 2024, opgesteld door psychiater F. Verstraeten en GZ-psycholoog H.E.W. Koornstra. Hierin wordt benoemd dat uit de stukken over de verdachte is gebleken dat sprake is van een forse psychiatrische voorgeschiedenis met gedragsproblemen, ADHD, een autismespectrumstoornis en middelenproblematiek. Daarnaast zijn bij de verdachte regelmatig psychosen, mogelijk door het middelengebruik, beschreven. Verder wordt benoemd dat de verdachte vanaf zijn zesde levensjaar al bekend is bij de GGZ, zowel ambulant als klinisch. Sindsdien zijn vele behandeltrajecten niet van de grond gekomen. Het is voor de psychiater en psycholoog niet mogelijk gebleken de verdachte in een ambulant kader te onderzoeken, omdat deze zich weigerachtig opstelde en veel te onrustig en mogelijk ook achterdochtig was. Minder rationele motieven als ingegeven door angst en mogelijke realiteitsvertekening konden hierbij niet worden uitgesloten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Verslavingsreclassering GGZ Fivoor van 7 oktober 2024, opgesteld door [naam 4] . Hierin heeft de reclassering het risico op recidive van de verdachte op hoog ingeschat. De reclassering heeft benadrukt dat sprake is van complexe problematiek en dat interventie met de daarvoor noodzakelijke gespecialiseerde kennis en specialisatie absoluut noodzakelijk is. Eerdere aan de verdachte opgelegde zorg- en reclasseringstrajecten/ interventies hebben niet geleid tot een gedragsverandering/ afname van het recidiverisico. De verdachte staat niet open voor plaatsing op een FPA/ FPK en eerdere (kortdurende) plaatsingen bij FPK de Woenselsche Poort en FPA te Heiloo zijn mislukt omdat de verdachte niet wilde meewerken. Reclasseringscontact is onuitvoerbaar omdat de verdachte daaraan niet of onvoldoende meewerkt en telkens zijn eigen eisen stelt. Over oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden heeft de reclassering negatief geadviseerd, aangezien de complexe problematiek van de verdachte langdurige monitoring, behandeling en begeleiding vereist en de verdachte niet in staat wordt geacht zich te conformeren aan de voorwaarden. Een kader zoals tbs met voorwaarden is door de complexe problematiek niet toereikend om met de verdachte toe te werken naar- en te kunnen blijven werken aan- gedragsverandering om zo de risico’s te beperken en daarmee de veiligheid van de maatschappij te borgen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Dit alles maakt dat oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden niet toereikend is. Bij vaststelling van gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens heeft de reclassering gesteld dat een strikter kader met een hoog beveiligingsniveau en een hoge behandelintensiteit geïndiceerd is om tot enige gedragsbeïnvloeding te komen.
Met inachtneming van de beschouwingen, (diagnostische) overwegingen en conclusies van de deskundigen zoals vervat in genoemd rapport en advies, welke de rechtbank overneemt, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Hoewel het voor de deskundigen niet mogelijk is gebleken een eigen diagnose te stellen, is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte een (lange) geschiedenis heeft van problemen op het gebied van zijn geestelijke gezondheid en daarmee samenhangende incidenten. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor ADHD, autismespectrumstoornis, problemen met middelengebruik en/of persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is dat bij verdachte ten tijde van de thans bewezenverklaarde feiten sprake was van tenminste één gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (hierna te noemen: stoornis), dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten beïnvloedde en dat daarmee de conclusie gerechtvaardigd is dat verdachte daarvoor in een verminderde mate toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank stelt voorts vast dat voldaan is aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen. Bedreiging betreft een feit waarvoor een tbs-maatregel opgelegd kan worden. Verder is gebleken dat de verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornis een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen. Hoewel de verdachte geen ‘direct’ geweld heeft gepleegd, is naar oordeel van de rechtbank gelet op de feiten en de persoon alsmede het strafblad van de verdachte wel gevaar voor de fysieke gezondheid van anderen.
De rechtbank is, op basis van het onderzoek ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies, overtuigd geraakt van de noodzaak van oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De problematiek van de verdachte is ernstig en van chronische aard en het risico op recidive is hoog. Daarbij komt dat bij de verdachte sprake is van een grote mate van onwil, waarbij hij iedere vorm van hulpverlening afwijst en hieraan telkens zijn eigen voorwaarden wenst te stellen. Gelet op de persoon van de verdachte is adequate hulpverlening noodzakelijk. De rechtbank kan dan ook niet volstaan met een voorwaardelijke straf onder bijzondere voorwaarden, of een andere of lichtere maatregel. De rechtbank overweegt hierbij dat de verdachte niet voldoet aan de ISD-criteria en dat oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, gelet op hetgeen is aangegeven door de reclassering, in het geval van de verdachte niet passend is. Naar het oordeel van de rechtbank is een tbs-maatregel met voorwaarden op voorhand gedoemd te mislukken omdat de verdachte geen (betrouwbare) bereidheid tot medewerking toont en in het verleden reclasseringscontacten niet is nagekomen en behandelingen voortijdig zijn stopgezet door het gedrag van de verdachte. Oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging is dan ook de enige mogelijkheid om de verdachte te behandelen, de maatschappij te beveiligen en het recidivegevaar zoveel mogelijk in te perken.
De rechtbank realiseert zich dat het een verstrekkende en ingrijpende maatregel betreft, maar ziet mede gelet op de ernstige problematiek, het gebrek aan (ziekte)besef en de houding van de verdachte geen mogelijkheid om de noodzakelijke behandeling in een lichter kader te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van tbs met dwangverpleging recht doet aan de complexiteit van de problematiek van de verdachte. Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan de verdachte tbs met dwangverpleging op voor de feiten bewezenverklaard onder 1, 6 en 7 in dagvaarding I en onder 1 en 2 in dagvaarding II. De rechtbank overweegt hierbij dat dat de bedreigingen zoals bewezenverklaard onder 1 en 2 in dagvaarding II werden vergezeld door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde, namelijk door een (nep)pistool te tonen en met een schokdemper te zwaaien en dat deze bedreigingen daarmee gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van alle bewezenverklaarde feiten, naast de tbs-maatregel met dwangverpleging ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Bij de hoogte van deze straf heeft de rechtbank nadrukkelijk in aanmerking genomen dat aan de verdachte tevens de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, welke maatregel gelet op de complexe problematiek van de verdachte jaren kan gaan duren.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 augustus 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/024882-23 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 28 april 2023 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 82 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie bij vordering van 21 augustus 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 22/002865-22 door het Gerechtshof Den Haag op 25 september 2023 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen, gelet op het belang van hulpverlening.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen, gelet op het belang dat de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk van start gaat.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 37a, 37b, 57, 63, 138, 180, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1 en 6 (dagvaarding I) en feit 1 (dagvaarding II):
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 (dagvaarding I):
wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen;
ten aanzien van feit 3 (dagvaarding I):
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 4 (dagvaarding I):
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 5 ( dagvaarding I):
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
en
wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen;
ten aanzien van feit 7 (dagvaarding I):
bedreiging met brandstichting;
ten aanzien van feit 8 (dagvaarding I):
wederspannigheid;
ten aanzien van feit 2 (dagvaarding II):
bedreiging met zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
154 (honderddrieënvijftig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 28 april 2023, gewezen onder parketnummer 09/024882-23;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 25 september 2023, gewezen onder parketnummer 22/002865-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. T.A.B. Mentink rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2024.
Bijlage: de bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 1 en 2 in dagvaarding I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024038196, van de politie Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 36).

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2024, voor zover inhoudende:

U, de voorzitter, houdt de feiten ten laste gelegd onder 1 en 2 in dagvaarding I voor. Ik kwam thuis. Ik heb gezegd ik steek je in je nek als je hem aanraakt. Dat is een waarschuwing.

2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 5 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 7-8):

Ik ben rechthebbende in de woning op het adres: [adres 2] te Hillegom, welke woning bij mij als zodanig in gebruik is. Ik verklaar dat ik op 5 februari meerdere malen de aanwezige persoon gevorderd heb de woning te verlaten. Ik vertelde [de verdachte] direct dat ik wilde dat hij de woning verliet. Ik zag dat [de verdachte] hier geen gehoor aan gaf. Op het moment dat ik in discussie was met [de verdachte] over dat hij de woning moest verlaten hoorde ik [de verdachte] zeggen: "Ik ga je steken in je nek" en ik hoorde hem zeggen: "Je gaat dood" en ik hoorde hem ook zeggen "Ik maak jullie dood en daarna mijzelf". Deze uitspraken beangstigen mij ook enorm omdat ik daadwerkelijk denk dat [de verdachte] er toe in staat is en dit écht zou doen, zeker als hij drugs gebruikt heeft, wat dagelijks het geval is.

3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , opgemaakt op 5 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 10):

Op 5 februari 2024 was ik thuis op de [adres 2] in Hillegom. Ik was hier samen met mijn vriend [naam 1] . Mijn zoon [de verdachte] kwam aan de deur. [naam 1] was het zat en wees hem de deur. Ik hoorde [naam 1] zeggen dat [de verdachte] het huis uit moest. Dit heeft [naam 1] minimaal 10 keer herhaald. Ik hoorde dat [de verdachte] tegen [naam 1] zei: "Ik steek je in je nek". Daarna hoorde ik [de verdachte] zeggen: "Ik maak jullie dood en daarna mezelf.". Ik acht hem daadwerkelijk in staat zoiets uiteindelijk te doen. Hij gebruikt regelmatig drugs. Als hij nog een beetje meer gebruikt ben ik van mening dat hij echt dingen in uitvoering zou kunnen brengen. Na een paar minuten kwam [de verdachte] terug hij luisterde niet dat hij weg moest gaan en daarna is [de verdachte] aangehouden.
Ten aanzien het feit ten laste gelegd onder 3 in dagvaarding I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024080161, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 83).
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Dat telefoontje naar het RIVM had ik wel gedaan. Ik ben daar in de winter geweest. Ik heb gefilmd hoe het eruit zag. Ik heb nooit ontkend dat ik er was.

5. Proces-verbaal van aangifte van [naam 5] namens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, opgemaakt op 26 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 5-6):

Plaats delict: [adres 3] , [postcode 2] [plaatsnaam 2]
Pleegdatum: tussen dinsdag 23 januari 2024 om 23:12 en woensdag 24 januari 2024 om 13:00
Er zijn twee dingen gebeurd die mogelijk een relatie met elkaar hebben.
1). dreig telefoontje
2). poging tot inbraak/bekladding met hakenkruizen
Dreig telefoontje:
Collega is gebeld op het telefoon nummer van operationeel beheer LML
telefoontje van: [telefoonnummer] , 14.32 (23 januari), hij zei toen hallo en begon een verhaal, geen naam o.i.d.. Iemand die het nummer van de storingsdienst op een container had gezien zoals hij zelf zei. Hij zei; ik weet wel wat jullie doen, maar ik ga jullie helemaal teniet doen. Sprak over een locatie in de duinen.
Poging tot inbraak / bekladding met hakenkruizen:
Vandaag 24 januari rond 13:00 uur heeft een collega verschillende hakenkruizen en poging tot inbraak geconstateerd. Uit meetgegevens van een
instrument op die locatie blijkt dat dit op 23-01-2024 tussen 23:12 en 23:17
is aangebracht. Ook is geprobeerd om een luik te openen.

6. Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [naam 5] , opgemaakt op 21 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 8):

P: Hoe bekend is het dat het RIVM daar een meetstation heeft?
A: Niet. Voor zover ik weet is het niet herkenbaar en wordt het ook niet weergeven
dat dit een terrein is van het RIVM. Het terrein is omheind met een twee meter hoog hek. Er zat een gat in het hek voor de damherten, maar deze is recent dicht gemaakt.
P: U verklaarde dat er uit meetgegevens van een instrument is gebleken dat de
beklading aangebracht moet zijn tussen 23 januari 2024 te 23:12 uur en 23:17 uur. Hoe specifiek is dit en hoe blijkt dit uit de meetgegevens?
A: De meetinstrumenten hebben een tijdsklok
welke is gesynchroniseerd met de meetapparatuur. Mochten er in de omgeving
wijzigingen worden aangebracht, zullen de waardes wegvallen en zullen de resultaten op nul blijven staan. Dit gebeurde dus ook, waarna wij hiervan een melding kregen. Wij zijn daar vervolgens naartoe gegaan en troffen de graffiti aan."

7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 27):

Over [de verdachte] is al enige tijd bekend dat hij interesse lijkt te hebben in het
rechts-extremisme. Tijdens de aanhouding in de woning van [de verdachte]
werd in de woonkamer een grote nazivlag aangetroffen. Deze vlag was rood met een
witte cirkel in het midden en daarin een zwart hakenkruis. Op 7 januari 2024 werd [de verdachte] aangehouden naar aanleiding van een bedreiging. In de woning werd door verbalisanten gezien dat [de verdachte] het woord Heil op zijn muur had geschreven. Toen [de verdachte] was ingesloten na deze aanhouding heeft hij met bloed op de muur van zijn cel een hakenkruis getekend. Op 24 januari 2024 kwam de melding binnen bij de politie eenheid Den Haag dat er een bekladding en inbraakpoging had plaatsgevonden bij het RIVM meetstation in de Zilk. De bekladding bestond onder andere uit een hakenkruis.

8. Het proces-verbaal van verhoor gedachte, opgemaakt op 6 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 70):

V: Hoe zit dat met dat graffiti?
A:Ik spuit gewoon.

9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 31-32):

Uit onderzoek is gebleken dat [de verdachte] gebruik maakt het telefoonnummer [telefoonnummer] . Daarnaast bleek uit de historische verkeersgegevens dat ten tijde van alle drie de gesprekken het telefoonnummer [telefoonnummer] gebruik maakte van een zendmast, voorzien van cell-ID: [cell-ID] . Bij het raadplegen van dit cell-ID bleek deze toe te behoren aan een zendmast van de provider Odido, gevestigd op een kerk gelegen aan de [adres 4] in [plaatsnaam 3] . Ik zag dat er op 23 januari 2024 om 22:05 uur vanaf het voornoemde telefoonnummer is uitgebeld. Ik zag dat het telefoonnummer toen contact maakte met een telefoonmast op het adres [adres 5] in [plaatsnaam 4] . Ik zag dat er daarna pas om 23:44 uur weer contact werd gemaakt met een telefoonmast aan de [adres 6] in [plaatsnaam 5] , omdat er dataverkeer werd gebruikt.

10. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting op 9 oktober 2024, inhoudende:

De rechtbank constateert dat meerdere teksten, waaronder het op foto 9 op pagina 19 zichtbare woord ‘kill’, in graffiti zijn gespoten op het meetstation en dat dit zelfde woord ‘kill’ met graffiti op de muur van de kamer van de verdachte gespoten stond, zoals zichtbaar in de video met bestandnaam ‘[bestandnaam]’, rond minuut 11:30.
Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 4, 5 en 6 in dagvaarding I:
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024189647, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 72).

11. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2024;

12. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 15 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 26-28);

13. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juni, voor zover inhoudende (p. 23-25).

Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 7 en 8 in dagvaarding I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024255985, van de politie eenheid Den haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 50).

14. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 11 augustus, voor zover inhoudende (p. 7):

Plaats delict: [straatnaam] , [postcode 3] Hillegom
Op 10 augustus 2024 zat ik samen met mijn vriend en vrienden in de achtertuin. Uit het niets stond [de verdachte] in de tuin. Ik hoorde dat [de verdachte] vertelde dat hij niet weg zou gaan. Hij vervolgde ik dacht dat jullie niet thuis waren. Ik had anders het huis in de fik gestoken. Dit herhaalde [de verdachte] diverse malen. Toen [de verdachte] binnen in de woning was vertelde hij opnieuw dat hij de woning in brand zou steken.

15. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , opgemaakt op 11 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 10):

Op 10 augustus 2024 zaten mijn vriendin en ik in de achtertuin met vrienden. Ik hoorde dat [de verdachte] vertelde dat hij geen licht zag branden in de woning en hij hoopte dat wij niet thuis waren. Hij zou dan de woning in brand willen steken.

16. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 15-16):

Op 10 augustus 2024, was ik verbalisant [verbalisant 4] (
de rechtbank begrijpt: [verbalisant 4]), belast met opvallende noodhulpsurveillance. Ik hoorde ik dat een persoon genaamd [de verdachte] bij zijn ouders thuis geweest was, overlast gepleegd heeft en mogelijk bedreigingen, en nu richting het station van Hillegom is gelopen. Ik hoorde dat mijn collega [verbalisant 6] riep naar [de verdachte] dat hij aangehouden was. Samen met collega [verbalisant 6] en [verbalisant 5] ben ik naar [de verdachte] toe gelopen en hebben wij hem vastgepakt. Ik voelde dat [de verdachte] in het verzet ging door zijn armen aan te spannen en deze proberen los te trekken. Wij hebben [de verdachte] tot twee keer aangeroepen om rustig te doen en even te luisteren. Ik zag en hoorde dat [de verdachte] hier geen gehoor aan gaf en daarop hebben wij [de verdachte] gecontroleerd naar de grond gebracht, gefixeerd, geboeid en aangehouden op 10 augustus 2024 om 22:30 uur. Ik zag en voelde tijdens dit verzet dat [de verdachte] zich heftig verzette door zijn armen en benen los te trekken en probeerde om zich heen te slaan.

17. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 augustus, voor zover inhoudende (p. 18-19):

Ik, verbalisant [verbalisant 5] , verklaar het volgende: Op 10 augustus 2024 pakte ik [de verdachte] bij zijn rechterarm vast. Ik voelde dat [de verdachte] zich verzette. [de verdachte] begon zijn armen aan te spannen en begon ook met zijn armen te zwaaien. Mijn collega's en ik hebben meermaals aangegeven dat [de verdachte] rustig moest worden en dat hij mee moest werken. [de verdachte] weigerde mee te werken en bleef zich verzetten.
Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 1 en 2 in dagvaarding II:
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024007218, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 101).

18. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 38-39):

Ik doe aangifte van bedreiging met een vuurwapen. Bij mij bestond redelijke vrees, dat [de verdachte] , mijn buurman wonend op huisnummer [huisnummer 1] , zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. Op 7 januari 2024 hoorde ik gebonk op de muur. Ik liep naar mijn voordeur en deed deze op een kiertje en zei tegen wat is dat voor geluid. Doe even normaal, je hebt mij al bedreigd met je luchtbuks. Ik ging ervan uit dat het een luchtbuks was, omdat ik iedere keer een geluid op de muur hoorde waaruit ik opmaak dat het balletjes zijn die op de muur worden geschoten. Ik hoorde [de verdachte] hierop zeggen: "als ik jou schiet dan voel je het wel." Ik zag dat [de verdachte] het wapen in zijn hand had. Mijn buurman van huisnummer [huisnummer 2] stond ook weer in de hal. Ik hoorde mijn buurman zeggen dit is een bedreiging ik ga de politie bellen. Ik kan het wapen als volgt omschrijven: het was een zwart handwapen. Ik weet niet of het een echt of nep vuurwapen is. Ik ben van mening dat de bedreiging van [de verdachte] opzettelijk tegen mijn leven gericht was. Dit maak ik op uit dat ik [de verdachte] hoorde zeggen dat hij mij neer wilde schieten.

19. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 19):

Ik ben woonachtig op de [adres 7] te Hillegom. Zondag 7 januari 2024 was ik thuis. Ik hoorde lawaai op de gang en ik weet dat de bewoners van [adres 1] en [adres 8] in onmin met elkaar leven. Ik zag dat [de verdachte] naar de woning van [naam 3] liep. Ik zag dat de deur van [adres 8] open was en [naam 3]
in dedeuropening van zijn kamer stond. Ik hoorde [naam 3] zeggen: "ga jij mij weer bedreigen". Ik hoorde [de verdachte] daarop zeggen: "ik ga jou niet bedreigen". Direct daarop pakt [de verdachte] zijn balletjes gun.

20. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 8 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 60-62):

V: Op 7 januari omstreeks 13.30 uur is er weer een incident geweest
met[naam 3] . Wat
is er toen gebeurd?
A: Weet ik niet.
V: Hij verklaarde dat je zei: 'Als ik jou schiet, dan voel je het wel.' Wat kun je
hierover verklaren?
A: Ohja, dat heb ik gezegd.
V: De politie fouilleerde jou en trof hier een patroonhouder aan met metalenballetjes
erin. Waarom had je dit bij je?
A: Nee, die had ik niet in mijn zak. Die lag op de grond.
V: Doe je hier afstand van?
A: Ja.
V: Ook troffen zij een het handvat van een balletjes pistool aan. Wat kun je hierover
verklaren?
A: Kan best.

21. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 33):

Op 7 januari 2024 stond ik, verbalisant [verbalisant 8] , in de hal voor de deur van appartement [adres 1] . Ik zag dat er collega's, samen met [de verdachte] , in de woning van [de verdachte] waren. Ik zag dat collega [verbalisant 9] uit de woning kwam en mij een voorwerp gaf. Ik hoorde collega [verbalisant 9] zeggen ''Deze lag in de woonkamer op de grond''. Ik zag dat collega [verbalisant 9] hierbij naar het voorwerp keek. Ik zag dat dit voorwerp een afgebroken deel van een vuurwapen betrof, zijnde de handgreep en een deel van het trekker systeem. Ik inspecteerde de in beslag genomen vuurwapen onderdelen. Ik zag dat de patroonhouder gevuld was met 12 stalen balletjes. Ik zag op de patroonhouder de inscriptie ''cal 177'' staan. Ik heb de houder in de kastgroep geschoven en zag en voelde dat deze passen
dop elkaar waren.

21. Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 7] , opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 15-16):

Op 7 januari 2024 ben ik tijdens de uitoefening van mijn beroep als politieagent bedreigd door een persoon. Deze persoon ken ik als [de verdachte] , geboren [geboortedatum] 2001. De bedreiging vond plaats in de woning van [de verdachte] , gelegen aan de [adres 1] in de gemeente Hillegom. Toen [de verdachte] zo boos werd, sprong hij op van de bank. Hij ontplofte leek wel. Daarbij schreeuwde hij dat wij teringlijers waren en dat hij geen zin had in het ziekenhuis. Hij schold hierbij en schreeuwde. Hij wilde niet kalmeren. Ik vond hem best intimiderend, terwijl wij daar waren om hem te helpen en te verzorgen. Ik zag dat [de verdachte] naar die schokdemper bewoog en deze van de muur af pakte. Toen draaide [de verdachte] zich om en ik zag dat hij de schokdemper in zijn rechterhand droeg. Op dat moment stond [de verdachte] nog steeds op zijn bed. Ik zag dat [de verdachte] de schokdemper half hoog hield, maar niet helemaal boven zijn hoofd. Terwijl ik mijn collega's achter mij hoorde roepen dat [de verdachte] de schokdemper moest laten vallen, zag ik dat hij dat niet deed.

22. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 30-31):

Op 7 januari 2024 was ik, Verbalisant [verbalisant 10] , samen met mijn collega [verbalisant 7] belast met surveillance in de gemeentes Hillegom, Lisse en Teylingen. Ik zag dat [de verdachte] omhoog sprong van de bank en naar zijn bed ging. Ik zag dat hij een schokbreker van een scooter van de muur af pakte. Ik zag dat hij de schokbreker omhooghield in zijn rechterhand. Ik zag dat hij een zwaaiende beweging
maakte met de schokbreker in zijn rechterhand richting mijn collega [verbalisant 7] .