ECLI:NL:RBDHA:2024:17222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1997 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel die op 24 juli 2024 is opgelegd. Hij verzocht om schadevergoeding en stelde dat er geen reëel zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn, aangezien hij al bijna drie maanden in bewaring zat zonder dat er een laissez-passer was afgegeven.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding was om het beroep op zitting te behandelen, omdat eiser zijn verzoek niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was en dat de toetsing zich nu richtte op de periode na 28 augustus 2024. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkte en dat eiser zelf niet actief meewerkte aan zijn uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 oktober 2024 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Nu sprake is van een vervolgberoep kan de rechtbank bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [2] Eiser heeft verzocht het beroep op zitting te behandelen. Dit verzoek is echter niet onderbouwd. Ook in wat eiser in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het beroep op een zitting te behandelen.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen, rechtmatig was. [3] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 28 augustus 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser zit al bijna drie maanden in bewaring en er is nog geen lp [4] afgegeven noch is er een presentatiedatum bekend. De kans dat dit gebeurt voordat de redelijke termijn van zes maanden wordt overschreden is erg klein. Tevens is eiser van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar eisers verblijfsrecht in Spanje. Bovendien heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom ook in een later stadium van de bewaring niet is overgegaan tot het toepassen van een lichter middel. Voorop dient te worden gesteld dat vreemdelingenbewaring als ultimum remedium heeft te geleden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn niet aanwezig is. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het algemeen het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt. [5] Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. Het feit dat er nog geen reactie is van de Marokkaanse autoriteiten en het feit dat eiser nog niet is gepresenteerd, maakt niet dat op voorhand twijfel bestaat over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten binnen een afzienbare termijn een lp zullen afgeven. Verder kan eiser het uitzettingstraject bespoedigen door zijn medewerking te verlenen, wat hij verzuimt. Zo heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 23 september 2024 verklaard dat hij niets heeft gedaan om zijn vertrek naar Marokko te bespoedigen. Hij wilt immers een verblijfsvergunning in Spanje krijgen. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat. [6] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Sinds het sluiten van het onderzoek op 28 augustus 2024, heeft verweerder twee keer gerappelleerd over de aanvraag voor een lp bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder blijkens de voortgangsrapportage een vertrekgesprek gevoerd met eiser op 23 september 2024. Daarnaast is in het voortgangsrapport opgenomen dat de zaak van eiser op 5 augustus 2024 door de landverantwoordelijke van de DIA [7] persoonlijk onder de aandacht van de consul wordt gebracht. Verweerder werkt met deze uitzettingshandelingen voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Marokko.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden volgt het risico op onttrekking aan het toezicht, zodat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Dat er inmiddels bijna drie maanden verstreken zijn sinds eiser in bewaring is gesteld, maakt dit niet anders. Dat eiser een verblijfsvergunning in Spanje heeft, heeft hij niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [8]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 96, eerste lid, tweede volzin, van de Vw.
3.Uitspraak van 2 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14058).
4.Laissez-passer.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707.
7.Directie Internationale Aangelegenheden.
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.