ECLI:NL:RBDHA:2024:17220
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, in het kader van nareis voor haar en haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De aanvraag is op 20 november 2023 ingediend en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder met drie maanden verlengd, waardoor de deadline op 20 mei 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft referent verweerder op 28 mei 2024 in gebreke gesteld. Het beroep is op 12 juli 2024 ingesteld en is tijdig, omdat er twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn wordt opgelegd. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Tevens wordt vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50.