In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 14 januari 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Aangezien meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling, is het beroep gegrond.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank is van oordeel dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van T.H. Bos, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.