ECLI:NL:RBDHA:2024:17176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23/8623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres had op 12 januari 2023 een aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij haar referent te verblijven. Na het indienen van de aanvraag heeft eiseres op 19 juli 2023 de minister in gebreke gesteld, waarna zij op 3 augustus 2023 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank had eerder, op 7 december 2023, het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar dit werd op 13 maart 2024 door de rechtbank herzien, waardoor het beroep opnieuw werd behandeld.

Tijdens de zitting op 24 september 2024 werd de zaak opnieuw besproken. De rechtbank oordeelt dat de termijn van twee weken, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), begint op de dag na ontvangst van de ingebrekestelling. Eiseres had de ingebrekestelling op 19 juli 2023 verzonden, maar de minister ontving deze pas op 27 juli 2023. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het nemen van een besluit op 28 juli 2023 begon en dat de beslistermijn op 10 augustus 2023 verstreken was. Aangezien eiseres haar beroep op 3 augustus 2023 had ingesteld, was dit beroep prematuur en niet-ontvankelijk.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/8623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: K.J. Jansen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 12 januari 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Eiseres heeft bij brief van 19 juli 2023, door de minister ontvangen op 27 juli 2023, de minister in gebreke gesteld. Op 3 augustus 2023 heeft eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep ingediend.
Bij uitspraak van 7 december 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiseres op 7 december 2023 verzet ingesteld.
Bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzet gegrond verklaard. Dit betekent dat het op 3 augustus 2023 ingediende beroep opnieuw zal worden behandeld.
De rechtbank heeft dit beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2024 [1] blijkt dat de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, aanvangt op de dag na ontvangst van de ingebrekestelling. De termijn start dus niet op het moment dat de ingebrekestelling is opgesteld, maar nog niet aan de ontvanger is verstuurd óf door de ontvanger is ontvangen.
4. In de gronden voert eiseres aan dat de ingebrekestelling dateert van 19 juli 2023 en ook op die dag is verzonden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres op
4 september 2023 een e-mail van VluchtelingenWerk Nederland met de ingebrekestelling en een foto van het verzendlogboek aan het dossier toegevoegd. In het logboek staat de datum van 19 juli 2023 vermeld, met daarbij een postadres van de IND in Ter Apel en de naam van referent. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de ingebrekestelling in ieder geval is opgesteld op 19 juli 2023, zoals ook uit de ingebrekestelling zelf blijkt. Uit het logboek volgt evenwel niet dat de ingebrekestelling ook op diezelfde dag is verzonden. Eiseres heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de door de minister opgegeven datum van ontvangst van de ingebrekestelling, te weten 27 juli 2023.
5. De rechtbank stelt vast de in onderhavige zaak de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb dan ook is aangevangen op 28 juli 2023. Eerst na ontvangst van de ingebrekestelling kan de minister daarvan kennisnemen en kan de ingebrekestelling bewerkstelligen dat er alsnog op het bezwaar wordt beslist. De termijn van twee weken start op de dag na de ontvangst van de ingebrekestelling. De beslistermijn is daarom verstreken op 10 augustus 2023. Eiseres heeft beroep ingesteld op 3 augustus 2023. Dit betekent dat het beroep prematuur is ingesteld, namelijk vóór het einde van de twee weken termijn. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid van de Awb.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten