ECLI:NL:RBDHA:2024:17166
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak hebben eisers op 2 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 1 juli 2024 hebben zij de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Vervolgens hebben zij op 19 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Daarnaast is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de minister was zes maanden na de aanvraag, wat in dit geval op 2 oktober 2023 eindigde. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 is deze termijn met negen maanden verlengd, waardoor de beslistermijn eindigde op 2 juli 2024.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 1 juli 2024 prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.