ECLI:NL:RBDHA:2024:17142
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 oktober 2024, wordt er beslist over het verzoek van een verzoeker om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van zijn proceskosten. Dit verzoek is ingediend nadat de verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister heeft ingetrokken. De minister had op 21 augustus 2024 op de aanvraag van de verzoeker beslist. De rechtbank heeft geconstateerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name artikel 8:75 en 8:75a, die de veroordeling in proceskosten regelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zijn aanvraag op 15 augustus 2023 had ingediend en dat de beslistermijn op 15 februari 2024 zou eindigen. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig was, wat betekent dat de ingebrekestelling van de verzoeker op 15 juli 2024 prematuur was.
Aangezien er geen sprake was van een ontvankelijk beroep, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de beslissing van de minister op 21 augustus 2024 niet kan worden gezien als geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan de verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om proceskostenvergoeding is dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.