In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit houder, op 12 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een periode van inactiviteit heeft eiser de staatssecretaris op 13 december 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 28 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in deze procedure vastgesteld dat de beslistermijn op 12 december 2023 is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van deze termijn in specifieke omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en dat er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Dit leidt tot de conclusie dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.