ECLI:NL:RBDHA:2024:17063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24-6717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor radarmast op strand Den Haag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres afgewezen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een radarmast op het strand naast de zuidelijke strekdam Houtrustweg. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van eiseres niet opwegen tegen het relativiteitsvereiste, aangezien de belangen die zij aanvoert vooral de toekomstige bewoners van het appartementencomplex raken, en niet haar eigen belangen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeente Den Haag de omgevingsvergunning op zorgvuldige wijze heeft verleend, waarbij de belangen van de betrokken partijen zijn afgewogen. Eiseres had aangevoerd dat de welstandscommissie het bouwplan niet voldoende had getoetst aan de Welstandsnota, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet relevant is voor de belangen van eiseres. De voorzieningenrechter concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/6717 en SGR 24/6718
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[bedrijf] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Herfkens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een radarmast op het strand naast de zuidelijke strekdam Houtrustweg ongenummerd ter hoogte van nummer [nummer 1] ten behoeve van begeleiding van het scheepvaartverkeer.
Het college heeft met het bestreden besluit van 28 juni 2024 deze omgevingsvergunning verleend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 24/6718) en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (zaak SGR 24/6717).
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam 1] ,
[naam 2] en [naam 3] en de gemachtigde van het college, vergezeld door
[naam 4] en [naam 5] .
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van het besluit

2. De gemeente Den Haag, vergunninghoudster, heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een radarmast op het strand naast de zuidelijke strekdam Houtrustweg ongenummerd ter hoogte van nummer [nummer 1] ten behoeve van begeleiding van het scheepvaartverkeer. De bouwhoogte bedraagt circa 20 meter.
De ‘Ruimtelijke onderbouwing Radarmast Den Haag’ van Movares van 4 september 2023 (de ruimtelijke onderbouwing) is bij deze aanvraag gevoegd.
Het ontwerp van het bestreden besluit en de daarbij behorende bescheiden hebben met ingang van 22 maart 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiseres heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om tijdens de terinzagelegging een zienswijze in te dienen.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Belanghebbendheid eiseres
3. Het college heeft eiseres met het besluit van 31 juli 2024 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementengebouw met 98 appartementen, een tweelaagse parkeergarage, commerciële plint met entrees, trappenhuizen en voorzieningen naast Houtrustweg [nummer 2] (bouwproject ZuidZicht–Mares; hierna aan te duiden als ‘Mares’). Het perceel waarop het appartementencomplex zal worden gerealiseerd bevindt zich op circa 50 meter afstand van de locatie voor de radarmast.
Aangezien de radarmast gevolgen kan hebben voor de verkoopbaarheid van de woningen in het nog te bouwen appartementencomplex die uitkijken op de radarmast, kan eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
Juridisch kader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 maart 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Scheveningen Haven’. De gronden ter plaatse hebben de bestemming ‘Horeca-1’ en de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Ook is er een gebiedsaanduiding ‘geluidzone-industrie’ opgenomen.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat een radarmast ten behoeve van de begeleiding van het scheepvaartverkeer niet past binnen de bestemming ‘Horeca-1’ en omdat er sprake is van grondroering binnen de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’.
Er kan alleen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo medewerking worden verleend aan het bouwplan.
Toetsingskader
5. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft.
Bestreden besluit
6. Blijkens het bestreden is uitvoerig gezocht naar een geschikte locatie voor de radarmast die van essentieel belang is voor het functioneren van de haven. De radar wordt gecombineerd met een havenlicht waardoor twee bestaande masten in de haven verwijderd kunnen worden en de ruimtelijke impact op de omgeving zo beperkt mogelijk blijft.
Op deze locatie is in het bestemmingsplan een hotel voorzien van 98 meter hoog. Door veranderende omstandigheden ziet het er niet naar uit dat dit hotel, in zijn voorgestelde vorm, gerealiseerd zal worden. Op dit moment zijn er geen concrete plannen voor ontwikkeling. De beoogde bestemming wordt dus niet in de weg gezeten. Onderzoek heeft aangetoond dat het gezamenlijk omgezette vermogen van de te plaatsen radarmast lager is dan 4 kW. Daarom is er sprake van een goed leefklimaat van de toekomstige woningbouw. Daarnaast is er door vergunninghoudster een aanvraag voor een watervergunning ingediend bij het hoogheemraadschap van Delfland, die inmiddels is verleend. Op 26 november 2015 heeft de gemeenteraad een ‘Algemene verklaring van geen bedenkingen’ vastgesteld. Dit initiatief is opgenomen in de raadsmededeling lijst met plannen, periode maart/april 2023, voor de toepassing van de Algemene verklaring van geen bedenkingen.
Gronden
7. Eiseres voert aan dat de welstandscommissie het bouwplan voor de radarmast weliswaar positief heeft beoordeeld, maar dat uit het bestreden besluit niet blijkt op welke wijze het bouwplan aan de beoordelingscriteria van de Welstandsnota is getoetst. Dit staat in schril contrast met de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid waarmee het bouwplan voor ‘Mares’ is beoordeeld. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit geenszins dat het college de belangen van eiseres heeft meegewogen. De realisatie van een hoge radarmast heeft uiteraard impact op de ontwikkeling van het appartementencomplex, te meer nu onvoldoende kritisch op welstand is getoetst. Bewoners van het complex zullen bovendien dagelijks langs de radarmast lopen en moeten kennelijk dan rekening gaan houden met nog te definiëren veiligheidsregels, onder meer vanwege gevaar bij hoge windsnelheden. Eiseres stelt verder dat het op de weg van het college had gelegen om vanwege de impact van het bouwplan het gesprek aan te gaan met eiseres. Ook had het college naar de mening van eiseres meer onderzoek kunnen doen naar een alternatieve locatie voor het plaatsen van de radarmast, bijvoorbeeld op het Noordelijk Havenhoofd. Eiseres acht het besluit in strijd met de goede ruimtelijke ordening, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Relativiteitsvereiste
8.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de voorschriften die volgens eiseres niet (voldoende) zijn nageleefd, mede strekken tot bescherming van haar belangen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraken van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4067) en van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706), heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb beoogd een zogenoemde strikte relativiteitsregel in het bestuursprocesrecht in te voeren. Op grond daarvan kan een belanghebbende een besluit slechts met succes in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat volgens hem is geschonden, mede strekt tot bescherming van zijn belangen. De bestuursrechter moet in deze benadering de vraag welke belangen worden beschermd, niet op het niveau van de regeling als geheel, maar per afzonderlijk voorschrift beantwoorden. De wetgever heeft dus niet beoogd een ruime relativiteitsregel in te voeren, waarbij de bestuursrechter de vraag welke belangen worden beschermd moet beantwoorden aan de hand van het globale doel van de regeling als geheel (Kamerstukken II 2009/10, 32450, 3, blz. 52-53). Daarnaast is er in de genoemde uitspraken op gewezen dat in artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter slechts van vernietiging kan en moet afzien, indien de geschonden rechtsnorm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich erop beroept.
Welstand
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stuit hetgeen eiseres stelt over de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand, hetgeen is geregeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo en de op grond van artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet vastgestelde Welstandsnota, af op het relativiteitsvereiste. Het is immers niet het belang van eiseres dat wordt aangetast door de aanwezigheid van de radarmast, maar dat van de toekomstige bewoners van het nog te bouwen appartementencomplex. Het zijn immers de bewoners die op de radarmast zullen uitkijken. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de radarmast negatieve gevolgen heeft voor de verkoopbaarheid van de appartementen. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is gebleken dat de radarmast reeds is ingetekend op de tekeningen in de verkoopfolder voor de appartementen, zodat potentiële kopers daarmee bekend kunnen zijn.
Belangenafweging
10. De stelling van eiseres dat het college bij de belangenafweging haar belangen onvoldoende heeft meegewogen volgt de voorzieningenrechter niet. Hetgeen eiseres in dit verband heeft gesteld ziet overigens veeleer op de belangen van de toekomstige bewoners, die in deze zaak geen partij zijn. De stelling dat toekomstige bewoners als gevolg van de radarmast onevenredig veel (wind)hinder zullen ondervinden, kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Het betreft - wat daar verder ook van zij - immers geen belang van eiseres.
Participatie
11. Het betoog van eiseres dat in het voortraject onvoldoende overleg is geweest tussen haar en het college kan evenmin tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit leiden. Participatie is geen verplicht onderdeel is voor vergunningverlening onder de Wabo, die in dit geval nog van toepassing is. Dit laat onverlet dat vooroverleg met een partij als eiseres in het algemeen wel de voorkeur verdient, omdat daarmee in veel gevallen een procedure bij de bestuursrechter kan worden voorkomen.

Alternatieve locatie

12. Eiseres heeft de stelling dat er een alternatieve locatie voor de radarmast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende geconcretiseerd. Bovendien is, gelet op hetgeen in het verweerschrift is vermeld en de door het college ter zitting gegeven toelichting, niet gebleken dat er een alternatieve locatie voor de radarmast kan worden gevonden met aanmerkelijk minder bezwaren [1] . Deze grond slaagt daarom niet.
Ruimtelijke ordening
13. Verder heeft eiseres de stelling dat het bestreden besluit in strijd met de goede ruimtelijke ordening is genomen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Deze grond slaagt evenmin.
Slotsom
14. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1949