Beoordeling door de voorzieningenrechter
Belanghebbendheid eiseres
3. Het college heeft eiseres met het besluit van 31 juli 2024 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementengebouw met 98 appartementen, een tweelaagse parkeergarage, commerciële plint met entrees, trappenhuizen en voorzieningen naast Houtrustweg [nummer 2] (bouwproject ZuidZicht–Mares; hierna aan te duiden als ‘Mares’). Het perceel waarop het appartementencomplex zal worden gerealiseerd bevindt zich op circa 50 meter afstand van de locatie voor de radarmast.
Aangezien de radarmast gevolgen kan hebben voor de verkoopbaarheid van de woningen in het nog te bouwen appartementencomplex die uitkijken op de radarmast, kan eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 maart 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Scheveningen Haven’. De gronden ter plaatse hebben de bestemming ‘Horeca-1’ en de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Ook is er een gebiedsaanduiding ‘geluidzone-industrie’ opgenomen.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat een radarmast ten behoeve van de begeleiding van het scheepvaartverkeer niet past binnen de bestemming ‘Horeca-1’ en omdat er sprake is van grondroering binnen de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’.
Er kan alleen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo medewerking worden verleend aan het bouwplan.
Toetsingskader
5. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft.
6. Blijkens het bestreden is uitvoerig gezocht naar een geschikte locatie voor de radarmast die van essentieel belang is voor het functioneren van de haven. De radar wordt gecombineerd met een havenlicht waardoor twee bestaande masten in de haven verwijderd kunnen worden en de ruimtelijke impact op de omgeving zo beperkt mogelijk blijft.
Op deze locatie is in het bestemmingsplan een hotel voorzien van 98 meter hoog. Door veranderende omstandigheden ziet het er niet naar uit dat dit hotel, in zijn voorgestelde vorm, gerealiseerd zal worden. Op dit moment zijn er geen concrete plannen voor ontwikkeling. De beoogde bestemming wordt dus niet in de weg gezeten. Onderzoek heeft aangetoond dat het gezamenlijk omgezette vermogen van de te plaatsen radarmast lager is dan 4 kW. Daarom is er sprake van een goed leefklimaat van de toekomstige woningbouw. Daarnaast is er door vergunninghoudster een aanvraag voor een watervergunning ingediend bij het hoogheemraadschap van Delfland, die inmiddels is verleend. Op 26 november 2015 heeft de gemeenteraad een ‘Algemene verklaring van geen bedenkingen’ vastgesteld. Dit initiatief is opgenomen in de raadsmededeling lijst met plannen, periode maart/april 2023, voor de toepassing van de Algemene verklaring van geen bedenkingen.
7. Eiseres voert aan dat de welstandscommissie het bouwplan voor de radarmast weliswaar positief heeft beoordeeld, maar dat uit het bestreden besluit niet blijkt op welke wijze het bouwplan aan de beoordelingscriteria van de Welstandsnota is getoetst. Dit staat in schril contrast met de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid waarmee het bouwplan voor ‘Mares’ is beoordeeld. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit geenszins dat het college de belangen van eiseres heeft meegewogen. De realisatie van een hoge radarmast heeft uiteraard impact op de ontwikkeling van het appartementencomplex, te meer nu onvoldoende kritisch op welstand is getoetst. Bewoners van het complex zullen bovendien dagelijks langs de radarmast lopen en moeten kennelijk dan rekening gaan houden met nog te definiëren veiligheidsregels, onder meer vanwege gevaar bij hoge windsnelheden. Eiseres stelt verder dat het op de weg van het college had gelegen om vanwege de impact van het bouwplan het gesprek aan te gaan met eiseres. Ook had het college naar de mening van eiseres meer onderzoek kunnen doen naar een alternatieve locatie voor het plaatsen van de radarmast, bijvoorbeeld op het Noordelijk Havenhoofd. Eiseres acht het besluit in strijd met de goede ruimtelijke ordening, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
8.De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de voorschriften die volgens eiseres niet (voldoende) zijn nageleefd, mede strekken tot bescherming van haar belangen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraken van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4067) en van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706), heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb beoogd een zogenoemde strikte relativiteitsregel in het bestuursprocesrecht in te voeren. Op grond daarvan kan een belanghebbende een besluit slechts met succes in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat volgens hem is geschonden, mede strekt tot bescherming van zijn belangen. De bestuursrechter moet in deze benadering de vraag welke belangen worden beschermd, niet op het niveau van de regeling als geheel, maar per afzonderlijk voorschrift beantwoorden. De wetgever heeft dus niet beoogd een ruime relativiteitsregel in te voeren, waarbij de bestuursrechter de vraag welke belangen worden beschermd moet beantwoorden aan de hand van het globale doel van de regeling als geheel (Kamerstukken II 2009/10, 32450, 3, blz. 52-53). Daarnaast is er in de genoemde uitspraken op gewezen dat in artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter slechts van vernietiging kan en moet afzien, indien de geschonden rechtsnorm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich erop beroept. 9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stuit hetgeen eiseres stelt over de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand, hetgeen is geregeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo en de op grond van artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet vastgestelde Welstandsnota, af op het relativiteitsvereiste. Het is immers niet het belang van eiseres dat wordt aangetast door de aanwezigheid van de radarmast, maar dat van de toekomstige bewoners van het nog te bouwen appartementencomplex. Het zijn immers de bewoners die op de radarmast zullen uitkijken. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de radarmast negatieve gevolgen heeft voor de verkoopbaarheid van de appartementen. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is gebleken dat de radarmast reeds is ingetekend op de tekeningen in de verkoopfolder voor de appartementen, zodat potentiële kopers daarmee bekend kunnen zijn.
10. De stelling van eiseres dat het college bij de belangenafweging haar belangen onvoldoende heeft meegewogen volgt de voorzieningenrechter niet. Hetgeen eiseres in dit verband heeft gesteld ziet overigens veeleer op de belangen van de toekomstige bewoners, die in deze zaak geen partij zijn. De stelling dat toekomstige bewoners als gevolg van de radarmast onevenredig veel (wind)hinder zullen ondervinden, kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Het betreft - wat daar verder ook van zij - immers geen belang van eiseres.
11. Het betoog van eiseres dat in het voortraject onvoldoende overleg is geweest tussen haar en het college kan evenmin tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit leiden. Participatie is geen verplicht onderdeel is voor vergunningverlening onder de Wabo, die in dit geval nog van toepassing is. Dit laat onverlet dat vooroverleg met een partij als eiseres in het algemeen wel de voorkeur verdient, omdat daarmee in veel gevallen een procedure bij de bestuursrechter kan worden voorkomen.
Alternatieve locatie
12. Eiseres heeft de stelling dat er een alternatieve locatie voor de radarmast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende geconcretiseerd. Bovendien is, gelet op hetgeen in het verweerschrift is vermeld en de door het college ter zitting gegeven toelichting, niet gebleken dat er een alternatieve locatie voor de radarmast kan worden gevonden met aanmerkelijk minder bezwaren. Deze grond slaagt daarom niet.
13. Verder heeft eiseres de stelling dat het bestreden besluit in strijd met de goede ruimtelijke ordening is genomen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Deze grond slaagt evenmin.
14. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.