ECLI:NL:RBDHA:2024:17060
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering en verblijfsrecht
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, een Britse nationaliteit houdende vrouw met een minderjarig kind, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had de bijstandsuitkering ingetrokken met terugwerkende kracht per 12 december 2023, omdat verzoekster geen geldige verblijfstitel had die recht gaf op bijstand. Tevens was er een terugvordering van € 10.909,77 aan te veel betaalde bijstand. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was om de intrekking van de bijstandsuitkering inhoudelijk te beoordelen, maar dat er geen spoedeisend belang was voor de terugvordering.
De voorzieningenrechter stelde vast dat het verblijfsrecht van verzoekster en haar kind was geëindigd, zoals vastgesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hierdoor kon verzoekster niet gelijkgesteld worden met een Nederlander op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing om een voorlopige voorziening te treffen een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit met zich meebracht, maar dat deze beslissing niet bindend was voor een eventuele bodemprocedure. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekende dat verzoekster geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.