In deze uitspraak beslist de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 16 februari 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen op de asielaanvraag. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en sindsdien zijn er meer dan twee weken verstreken.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat, gezien de jurisprudentie, de minister uiterlijk op 11 januari 2025 een beslissing moet nemen. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank stelt dat de termijn van 8 weken na de uiterlijke beslistermijn van 21 maanden een redelijke termijn is.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.