In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Libische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 15 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 15 augustus 2024 door de minister als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn afkomst uit Misrata en de politieke activiteiten van zijn oom in Libië te maken heeft met discriminatie en vervolging. De rechtbank concludeert echter dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims van discriminatie en mishandeling.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de situatie van gedwongen terugkeerders naar Libië beoordeeld. Eiser stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's voor gedwongen terugkeerders. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft opgemerkt dat eiser ook vrijwillig kan terugkeren en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de risicogroepen valt die bij gedwongen terugkeer in gevaar komen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in het verweerschrift alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een 15c-situatie.