ECLI:NL:RBDHA:2024:17030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting en voortvarendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van eiser, die op 15 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft eerder, op 29 juli 2024, deze maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De huidige procedure betreft de vraag of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het sluiten van het eerdere onderzoek op 23 juli 2024 nog steeds rechtmatig is.

Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is binnen een redelijke termijn, aangezien hij sinds 15 juli 2024 in vreemdelingenbewaring zit en er geen datum is voor zijn presentatie aan de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank overweegt echter dat, hoewel er geen concrete datum is, er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank wijst erop dat de Marokkaanse autoriteiten enige tijd nodig hebben om de afgifte van een laissez-passer te regelen en dat eiser niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting.

Daarnaast betoogt eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank concludeert dat de minister wel degelijk voortvarend heeft gehandeld, gezien de frequentie van de vertrekgesprekken en de rappellen bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 15 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring getoetst bij uitspraak van 29 juli 2024. [1]
De minister heeft op 3 oktober 2024 voor eiser een kennisgeving voortduren bewaring aan de rechtbank verzonden. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 10 oktober 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 29 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 23 juli 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Eiser verblijft sinds 15 juli 2024 in vreemdelingenbewaring, maar uit de voortgangsrapportage van 29 september 2024 blijkt niet dat er een datum is waarop eiser wordt gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook niet of er binnen afzienbare tijd een presentatie zal plaatsvinden en het is überhaupt onduidelijk of er een presentatie zal plaatsvinden binnen zes maanden. Eiser merkt in dit verband op dat hem niet kan worden verweten onvoldoende mee te werken aan zijn uitzetting, omdat eiser meerdere keren - zij het tevergeefs - contact heeft gezocht met de Marokkaanse autoriteiten. Dat eiser geen kopie van zijn (verlopen) paspoort of geboorteakte heeft weten te verkrijgen kan hem niet worden tegengeworpen, omdat deze kopieën geen toevoegde waarde hebben bij het vaststellen van de identiteit van eiser. De minister is namelijk al in het bezit van een kopie van de identiteitskaart van eiser.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak is er in zijn algemeenheid sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. [2] Het feit dat eiser sinds 15 juli 2024 in vreemdelingenbewaring zit en er nog geen datum is waarop eiser wordt gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten maakt niet dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Aan de Marokkaanse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken. Op het moment van het sluiten van het onderzoek in deze procedure (op 10 oktober 2024) bevat het dossier geen aanwijzing dat er geen laissez-passer (lp) zal worden verstrekt voor eiser. Daar komt bij dat eiser, anders dan hij zelf betoogt, niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting naar Marokko. Zo blijkt uit de vertrekgesprekken van 14 augustus 2024, 30 augustus 2024 en 27 september 2024 dat eiser weigert om een vrijwilligersbrief te schrijven aan de Marokkaanse autoriteiten om zo de lp-aanvraag mogelijk te versnellen. De enkele stelling dat eiser meerdere keren heeft proberen te bellen naar de Marokkaanse autoriteiten maakt niet dat eiser voldoende meewerkt aan zijn uitzetting.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Marokko.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 29 september 2024 blijkt dat de minister op 14 augustus 2024, 30 augustus 2024 en 27 september 2024 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser en dat hij op 30 juli 2024, 22 augustus 2024 en 12 september 2024 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Daarmee werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De rechtbank volgt niet hoe uit het feit dat de minister reeds in het bezit is van een kopie van eisers identiteitskaart zou moeten volgen dat hij onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Het ligt namelijk niet in de macht van de minister om aan eiser een lp te verstrekken. De minister heeft, afgezien van de mogelijkheid om regelmatig te rappelleren, geen invloed op de snelheid waarmee de Marokkaanse autoriteiten een lp-aanvraag beoordelen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6480.
2.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.