ECLI:NL:RBDHA:2024:17026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
09/121355-23 en 09/220906-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte, geboren in 1984 in Turkije en momenteel gedetineerd, heeft op 12 mei 2023 een medewerker genaamd [naam 1] met een mes in de hals gestoken, wat leidde tot een steekwond. Daarnaast heeft hij op 25 april 2024 twee medewerkers van het PPC Scheveningen, [naam 2] en [naam 3], mishandeld door hen in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een floride psychose en volledig ontoerekeningsvatbaar was. Hierdoor werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft echter wel de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige klinische behandeling. Tevens is er een schadevergoeding van €10.000 toegewezen aan het slachtoffer [naam 1] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/121355-23 en 09/220906-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] (Turkije),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 augustus 2023, 3 november 2023, 31 januari 2024, 29 april 2024, 19 juli 2024 (alle pro forma) en 8 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.A.C. van Mulbregt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dagvaarding I (parketnummer 09/121355-23)
hij op of omstreeks 12 mei 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] (meermaals) met een mes in de nek, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
dagvaarding II (parketnummer 09/220906-24)
1.
hij op of omstreeks 25 april 2024 te 's-Gravenhage een medewerker van het PPC Scheveningen genaamd [naam 2] heeft mishandeld door hem eenmaal of meermalen in het gezicht te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2024 te 's-Gravenhage een medewerker van het PPC Scheveningen genaamd [naam 3] heeft mishandeld door hem eenmaal of meermalen in het gezicht te slaan/stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
dagvaarding I (parketnummer 09/121355-23)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek Cognac, met onderzoeksnummer DH1R023046, van de Districtsrecherche Den Haag-Centrum met bijlagen (zaaksdossier genummerd p. 1 t/m 94 en aanvullend dossier genummerd p. 1 t/m 5).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 12 mei 2023, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 1 en 3):
Plaats delict: Vaillantlaan, 's-Gravenhage
Pleegdatum: vrijdag 12 mei 2023
Ik liep naar Vaillantlaan toe. Ik kwam een bekende tegen. Vervolgens kwam er opeens die gozer langs ons. Opeens pakte hij een mes. Ik sloeg mis en toen werd ik gestoken. Ik weet dat hij [de verdachte] heet.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb hem gestoken. Ik denk in zijn nek. Ik had een mes bij mij, dit zat in mijn rechter jaszak.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 14 mei 2023, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 65):
lk zag op de nieuwe beelden dat de verdachte een zilverkleurig voorwerp in zijn rechterhand vasthield ten tijde van de ruzie en de uiteindelijke vechtpartij. Ik zag dat de verdachte langs café Memories liep. lk zag dat de verdachte met zijn rechterhand in zijn linkerbinnenzak ging. Ik zag dat de verdachte zijn rechterhand uit zijn binnenzak haalde en vervolgens continu een gebalde rechtervuist had. Ik zag dat de verdachte vervolgens, met gebalde rechtervuist terug liep richting café Memories, ik zag dat de verdachte vervolgens tegenover een persoon ging staan, die daar op het terras stond. lk zag dat het voorwerp wat in de vuist van de verdachte zat een dun zilverkleurig voorwerp was. lk zag dat het voorwerp ongeveer 5 centimeter boven de vuist van de verdachte zichtbaar was. lk zag dat de verdachte dit voorwerp met drie zwaaiende, krachtige bewegingen richting het hoofd van de aangever stak. Ik zag dat de verdachte de derde keer het voorwerp met een korte stekende beweging richting de keel van de verdachte stak.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant H. den Ouden op 12 mei 2023, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 26):
Op 12 mei 2023 bevond ik mij aan de Vaillantlaan te Den Haag. Ik zag dat de man een steekwond had aan de linkerkant van zijn hals net naast zijn adamsappel.
dagvaarding II (parketnummer 09/220906-24)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024134206, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 38).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4], opgemaakt op 29 april 2024, voor zover inhoudende (p. 7 t/m 8):
Ik ben werkzaam als hoofd veiligheid bij de P.I. Haaglanden en uit dien hoofde
namens de directie van de P.I. bevoegd tot het doen van aangifte. Twee medewerkers van P.I. Haaglanden zijn slachtoffer geworden van een geweldsincident tijdens hun werkzaamheden voor P.I. Haaglanden gevestigd aan de Pompstationsweg 32 te Den Haag. Op donderdag 25 april 2024 waren beide collega's in dienst als zorg behandel inrichtingswerker. Hun namen zijn [naam 3] en [naam 2] . Ze waren beiden werkzaam in het PPC.
[de verdachte] haalde uit met zijn vuist en sloeg [naam 2] bovenop zijn neus. Er stroomde meteen bloed uit de neus van [naam 2] . Een aantal collega's, die op de afdeling aanwezig waren, hebben geprobeerd [de verdachte] onder controle te krijgen door hem vast te pakken en naar de grond te werken. Tijdens deze worsteling werd [naam 3] in zijn gezicht geslagen door [de verdachte] .
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb een bewaarder geslagen.
U, voorzitter, toont mij de camerabeelden en vraagt mij of ik de persoon ben die op de camerabeelden te zien is. Dat klopt.
U, voorzitter, houdt mij voor dat u op de camerabeelden ziet dat er twee bewakers tussen mij en de psychiater in komen staan en dat het vervolgens lijkt alsof ik één van de bewakers, [naam 2] , een klap geef. Dat klopt.
U, voorzitter, houdt mij voor dat u op de camerabeelden ziet dat ik gefixeerd werd. U, voorzitter, houdt mij voor dat ik tijdens die fixatie een klap zou hebben gegeven aan [naam 3] . Dat klopt.
Ik dacht dat ik een klap van de zijkant kon krijgen dus heb ik hem een klap gegeven.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte [naam 1] éénmaal met een mes in zijn hals gestoken heeft. [naam 1] heeft hierdoor een steekwond in zijn hals opgelopen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte met zijn handelen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op de dood van [naam 1] .
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van [naam 1] , in die zin dat de verdachte de bedoeling had om hem te doden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam 1] . Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte tijdens de worsteling met [naam 1] meerdere malen met een mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd en de hals van [naam 1] , waarbij [naam 1] éénmaal in zijn hals is geraakt. De steekwond bevond zich aan de voorkant van de hals, net naast de adamsappel. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is, doordat onder andere de halsslagaders door de hals lopen. Perforatie van een halsslager kan binnen zeer korte tijd leiden tot de dood door verbloeding. De verdachte handelde bovendien in een dynamische en ongecontroleerde situatie. Naar het oordeel van de rechtbank was onder die omstandigheden de kans aanmerkelijk dat hij [naam 1] dodelijk zou raken. De stelling van de raadsvrouw dat sprake was van een “relatief klein” mes, doet hieraan niets af.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] zou overlijden. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder mee dat de verdachte meerdere keren heeft uitgehaald, waardoor de kans op raak steken aanzienlijk is vergroot.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] .
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I (parketnummer 09/121355-23):
hij op 12 mei 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] met een mes in de nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
dagvaarding II (parketnummer 09/220906-24):
1.
hij op 25 april 2024 te 's-Gravenhage een medewerker van het PPC Scheveningen genaamd [naam 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen;
2.
hij op 25 april 2024 te 's-Gravenhage een medewerker van het PPC Scheveningen genaamd [naam 3] heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van dagvaarding I dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte ter zake van dit feit een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet met succes op noodweer dan wel noodweerexces kan beroepen. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van alle bewezen verklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat hij op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De verdediging heeft aangevoerd dat er voor de verdachte sprake was van een noodweersituatie op het moment dat [naam 1] op de verdachte af kwam lopen en met kracht een stoel in de richting van de verdachte gooide. De verdachte mocht zich in deze situatie verdedigen tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op camerabeelden van het incident is te zien dat de verdachte aan komt lopen bij het café, een woordenwisseling heeft met [naam 1] en vervolgens wegloopt. Op het moment dat de verdachte wegloopt is te zien dat hij naar de binnenzak van zijn jas grijpt en vanaf dat moment een gebalde vuist heeft en die vuist gebald blijft houden. Vervolgens loopt de verdachte terug naar [naam 1] , die een stoel pakt en daarmee gooit in de richting van de verdachte. Vervolgens ontstaat een worsteling waarin de verdachte [naam 1] steekt met een mes.
De verdachte heeft verklaard dat het mes in zijn jaszak zat. Er is geen tweede moment te zien waarop de verdachte iets uit zijn jaszak pakt. De verdachte moet dus direct na de woordenwisseling het mes uit zijn jaszak hebben gepakt en dit in zijn gebalde vuist hebben gehouden toen hij terugliep naar [naam 1] . Deze heeft daarop gereageerd door een stoel naar de verdachte te gooien.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte voorafgaande aan het gooien van de stoel door [naam 1] , in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer. Door – vlak na een woordenwisseling – terug te lopen naar [naam 1] met een mes in zijn hand, heeft de verdachte de confrontatie opgezocht en aanleiding gegeven tot het gooien van de stoel. De reactie van [naam 1] kan de rechtbank, gegeven de omstandigheden, niet als buitensporig aanmerken (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BJ9243).
Conclusie over de strafbaarheid van de feiten
Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten, zijn die feiten strafbaar. Zij leveren de hierna onder 8. vermelde strafbare feiten op.
Noodweerexces
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over het beroep op noodweer, staat ook aan het slagen van het beroep op noodweerexces in de weg.
Ontoerekeningsvatbaarheid
Over de persoon van de verdachte hebben psycholoog I. Schilperoord en psychiater D. Harari, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) op 23 februari 2024 een pro Justitia rapportage opgemaakt. Op verzoek van de verdediging heeft ook psycholoog T. ’t Hoen op 6 oktober 2024 een pro Justitia rapportage opgemaakt.
Schilperoord en Harari concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een (floride) psychose in het kader van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Ten tijde van het bij dagvaarding I bewezen verklaarde feit was hier ook sprake van. De deskundigen hebben geen gesprekken met de verdachte kunnen voeren omdat het psychotische toestandsbeeld van de verdachte dermate op de voorgrond stond dat dit de contacten met de verdachte in zeer sterkte mate heeft beperkt. De deskundigen hebben hun advies gebaseerd op de observatie in het PBC en de beschikbare informatie uit detentie, de hulpverlening en het milieuonderzoek. De deskundigen omschrijven de verdachte als een ernstig zieke man, die dermate druk in zijn hoofd lijkt en zo ver van de gedeelde realiteit afstaat dat hij volledig door zijn eigen belevingen wordt opgeëist. De agressie van de verdachte hangt samen met zijn psychose en is dan oninvoelbaar en onvoorspelbaar. De precieze triggers voor agressie zijn onduidelijk, maar de indruk is dat deze ontstaat wanneer iemand te veel in zijn belevingswereld komt. Ook is de verdachte bekend met een herhalend patroon in zijn schizofrenie. Behandeling van de episode begint met dwangmedicatie; de medicatie wordt vervolgens op vrijwillige basis voortgezet en uiteindelijk door de verdachte gestaakt. Daardoor gaat hij cannabis gebruiken en wordt hij opnieuw psychotisch. Gelet op de beschikbare informatie voorafgaand aan het incident concluderen de deskundigen dat de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het feit volledig heeft beïnvloed. De deskundigen adviseren dan ook om het feit niet aan de verdachte toe te rekenen.
Psycholoog ’t Hoen kan zich volledig vinden in de redenering van de deskundigen van het PBC. Ten aanzien van de bij dagvaarding II bewezen verklaarde feiten komt ’t Hoen eveneens tot het advies deze in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen. Volgens ’t Hoen blijkt uit een rapportage dat er slechts enkele weken vóór die feiten bij de verdachte nog altijd sprake was van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld met auditieve en ook visuele hallucinaties. Een week na de feiten is de verdachte beoordeeld in het kader van voorzetting van dwangmedicatie en uit dat verslag blijkt dat er op dat moment bij de verdachte sprake was van paranoïde en betrekkingswanen waarbij de spanning en de geladenheid over de dag wisselend toenamen en afnamen. ’t Hoen concludeert dat de agressie van de verdachte lijkt te ontstaan op het moment dat iemand te veel in zijn belevingswereld komt en/of hij gedwongen wordt tot medicatie. Dit deed zich voor in de PI Haaglanden, waar de bewaarders tussen de verdachte en de psychiater in gingen staan toen hij deze dreigend bejegende. ’t Hoen concludeert dat de verdachte ten tijde van de feiten onmiskenbaar floride paranoïde psychotisch was.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de gedragsdeskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook tot uitgangspunt bij de verdere beoordeling.
Conclusie over de strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank zal, gelet op de rapportages van de gedragsdeskundigen, de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan de verdachte toerekenen. Dat betekent dat de verdachte daarvoor niet strafbaar is en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De op te leggen maatregel

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht af te zien van oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging, en de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Zou de rechtbank daartoe niet besluiten, dan heeft de raadsvrouw verzocht om het onderzoek te heropenen en nader onderzoek te laten doen naar mogelijkheden van een zorgmachtiging en van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, betekent dat aan hem geen straf kan worden opgelegd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan de verdachte de tbs-maatregel moet worden opgelegd. Zij overweegt daarover als volgt.
De rechtbank leest in de onder 4.3. genoemde rapportages dat beide deskundigen van het PBC de kans op recidive inschatten als zeer hoog en dat dit risico direct is gekoppeld aan het risico van een terugval in psychose. Bij de verdachte wordt een herhaald patroon gezien waarin medicatieontrouw en cannabisgebruik leiden tot psychotische decompensaties, waarbij er tijdens de psychoses een risico is op oninvoelbare en onvoorspelbare agressie. Tijdens zijn observatie in het PBC zegt de verdachte dat hij alleen medicatie onder dwang inneemt. Er is geen sprake van ziektebesef, laat staan van ziekte-inzicht. Daarom adviseren de deskundigen een langdurige klinische behandeling, met forensische benadering en met een maatregel van dwang. De verdachte heeft immers tweemaal een rechterlijke machtiging gehad, maar dat is ontoereikend gebleken.
Psycholoog ’t Hoen is van mening dat een langdurige klinische behandeling in een forensische setting noodzakelijk is om het ernstig psychiatrisch ziektebeeld voldoende stabiel te houden, nieuwe psychotische ontregeling voldoende tegen te gaan en zodoende het zeer hoge recidiverisico naar beneden te krijgen. ’t Hoen adviseert om aan de verdachte een tbs-maatregel op te leggen en geeft hierbij in overweging om, nu de verdachte meer gestabiliseerd lijkt, de reclassering nogmaals onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. De verdachte heeft in stabiele toestand niet het hoogst mogelijke niveau van beveiliging nodig. Aanbeveling hierbij is wel dat de tbs-maatregel met voorwaarden wordt gevolgd door een langdurige dwangbehandeling (in het kader van een zorgmachtiging) om het medicatiegebruik te kunnen monitoren. ’t Hoen merkt op dat de intrinsieke motivatie van de verdachte echter enigszins beperkt lijkt. Oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging geeft naar het oordeel van ’t Hoen wel meer zekerheden om het risicomanagement vorm te geven.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 11 april 2024. De reclassering acht de kans op recidive, geweld en onttrekking aan eventuele voorwaarden zeer hoog. De reclassering adviseert dan ook negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering ziet, gelet op de ernstige psychiatrische stoornis van de verdachte, het gebrek aan ziektebesef en het gemak waarmee de verdachte geweld gebruikt in zijn omgeving wanneer hij wordt aangesproken op zijn medicatiegebruik, geen mogelijkheden om met eventuele voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel als benoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Er is sprake van een misdrijf (poging tot doodslag) als benoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de pro Justitia rapportages is gebleken dat de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een (floride) psychose in het kader van schizofrenie. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een zeer hoog recidiverisico, dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling het beste in het kader van een tbs-maatregel kan plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging, omdat de rechterlijke machtigingen die in het verleden zijn opgelegd kennelijk niet hebben kunnen voorkomen dat de verdachte stopte met het innemen van zijn medicatie. Een strikter kader is vereist.
De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel opleggen. De vraag is vervolgens of die maatregel moet worden opgelegd met voorwaarden, zoals door de raadsvrouw is bepleit, of met dwangverpleging, zoals de officier van justitie heeft gevorderd en zoals door de gedragsdeskundigen van het PBC is geadviseerd.
Voor de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden is het noodzakelijk dat een verdachte de intrinsieke motivatie heeft om zich langdurig aan eventuele voorwaarden te willen en kunnen houden. Gelet op het zeer gebrekkige ziektebesef en -inzicht van de verdachte, het feit dat rechterlijke machtigingen ontoereikend zijn gebleken en het kennelijk hardnekkige patroon van medicatieontrouw, cannabisgebruik en psychoses, heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat de verdachte in staat is zich gedurende een langere termijn aan de voorwaarden te houden die doorgaans worden verbonden aan de tbs-maatregel, waaronder in dit geval in het bijzonder het innemen van medicatie.
Nu een tbs-maatregel met voorwaarden niet aan de orde is en een zorgmachtiging een gepasseerd station is, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de dwangverpleging van de verdachte. De rechtbank zal dus de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
De rechtbank ziet dus ook geen aanleiding om – zoals door de raadsvrouw is verzocht – het onderzoek te heropenen en de reclassering opnieuw te laten rapporteren omtrent de mogelijkheid en uitvoerbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden.
Gelet op artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de aan de verdachte op te leggen tbs-maatregel met dwangverpleging langer duren dan vier jaren, nu de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1.
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 45.004,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een schadevergoeding van € 150.000,00, geheel bestaande uit toekomstige schade. De benadeelde partij verzoekt het bedrag aan toekomstige schade in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
6.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de toekomstige schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘toekomstige materiële schade’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is in het geheel niet onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00. Uit de ter toelichting op de vordering overgelegde brief van PsyQ van 14 december 2023 blijkt dat de verdachte psychisch letsel aan het incident heeft overgehouden in de vorm van PTSS, waar hij een behandeling in de vorm van EMDR-therapie voor krijgt. Informatie over de huidige situatie van de benadeelde partij ontbreekt echter, evenals informatie over de duur van de behandeling. De benadeelde partij is ook niet ter terechtzitting verschenen om daarover informatie te verschaffen. De rechtbank zal daarom de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal dus de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00, geheel bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I (parketnummer 09/121355-23)
poging tot doodslag;
dagvaarding II (parketnummer 09/220906-24)
feit 1 en feit 2, telkens:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 10.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.