ECLI:NL:RBDHA:2024:16907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22/4935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo-uitkering en de voorwaarden voor zelfstandigen in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn Tozo-uitkeringen beoordeeld. Eiser, een commanditair vennoot van een onderneming, had Tozo-aanvragen ingediend voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de uitkeringen ingetrokken en een bedrag van € 17.860,78 teruggevorderd, omdat eiser niet voldeed aan het urencriterium en niet tot de kring van rechthebbenden behoorde volgens de Tozo-regeling. De rechtbank oordeelt dat eiser als stille vennoot niet aan de voorwaarden van de Tozo voldoet, omdat hij niet de volledige zeggenschap en financiële risico's van de onderneming draagt. Eiser had ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder de coronacrisis een inkomen boven het sociaal minimum zou hebben kunnen verdienen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. J.M.N. Packbier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de aan hem in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021 verstrekte uitkeringen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1 tot en met 5) en de terugvordering van een bedrag van € 17.860,78.
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 27 juli 2022 (bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond van het bestreden besluit2.1. Eiser heeft in verband met de coronacrisis bij het college een uitkering in het kader van de Tozo 1 tot en met 5 aangevraagd. Het college heeft eiser met de besluiten van 26 juni 2020, van 11 augustus 2020, van 10 november 2021, van 21 april 2021 en van 23 juli 2021 bijstand op grond van die regelingen toegekend. In het kader van een controle naar de rechtmatigheid van de verstrekte Tozo-uitkeringen heeft het college administratief onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om in oktober 2021 nader onderzoek te doen. In het kader daarvan is onder meer dossieronderzoek verricht, zijn registers geraadpleegd en heeft het college eiser herhaalde malen om informatie en om het overleggen van gegevens gevraagd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 27 januari 2022 (gedingstuk B225).
2.2.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat eiser enig bestuurslid is van de " [stichting 1] " (opgericht op 19 januari 2012). Sinds 31 augustus 2016 is hij als enige bevoegd om die stichting te vertegenwoordigen. De Stichting staat bij de Kamer van Koophandel geregistreerd onder Sbi-code 66191 (administratiekantoren voor aandelen en obligaties). Onderzoek heeft verder opgeleverd dat de [stichting 1] een tweetal concernrelaties kent, te weten: [bedrijfsnaam 1] BV en de [stichting 2] . Eiser is voorzitter van laatstgenoemde stichting, die bemiddelt in de verkoop van aansprakelijkheidsverzekeringen voor ondernemers. Eiser heeft beide stichtingen bij zijn Tozo-aanvragen niet opgegeven.
2.3.
Eiser heeft bij de aanvraag van de Tozo 1 uitkering verklaard dat hij woont op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Hij zou daar inwonen hij mevrouw [naam] (geboren [geboortedatum] 1955) en van haar een kamer huren. Volgens zijn opgave ontving eiser op basis van een vast contract van 8 uur per week van de [stichting 1] € 150,- netto per maand voor zijn werkzaamheden. Daarnaast ontving eiser een pensioenuitkering van € 81,- per maand en een onkostenvergoeding van € 50,- per maand als lid van de Participatieraad CSD. Eiser exploiteert ook een reisorganisatie [1] . Het college heeft eiser in het kader van het onderzoek meerdere malen gevraagd gegevens aan te leveren. Eiser heeft slechts een aantal van die gegevens verstrekt. Dit is voor het college aanleiding geweest om in het besluit van 27 januari 2022 het recht op Tozo 1 tot en met 5 over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021 te herzien en in te trekken. Daarnaast heeft het college een bedrag van in totaal € 17.860,78 van eiser teruggevorderd. Dit besluit heeft het college na bezwaar gehandhaafd.
3. Het bestreden besluit berust op de volgende overwegingen. Allereerst voldoet eiser volgens het college als stille vennoot niet aan de voorwaarden van de Tozo-regeling. Daarnaast twijfelt het college eraan of eiser wel zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres in Nederland. Dat is van belang omdat alleen in Nederland woonachtige ondernemers aanspraak hebben op een Tozo-uitkering). Het college heeft eiser herhaaldelijk om (financiële) informatie gevraagd. Eiser heeft onder meer geweigerd om bankafschriften van de [stichting 1] te vertrekken. Ook heeft hij geweigerd de aangiftes inkomstenbelasting over 2019 en 2020 over te leggen. Ten slotte is het college van mening dat eiser niet behoort tot de kring van rechthebbenden van bijstand op grond van de Tozo. Eiser voldoet niet aan het urencriterium en heeft, nu hij heeft geweigerd bepaalde financiële informatie te verschaffen, niet aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt door de coronacrisis. Het college heeft uit de aanslag inkomstenbelasting over 2019 afgeleid dat eiser al in dat jaar een inkomen beneden bijstandsniveau had.
4. Eiser heeft het standpunt van het college gemotiveerd bestreden. In de kern heeft hij daarbij de gronden van het bezwaar herhaald. Volgens eiser bevat de Tozo niet als eis dat het inkomen in 2019 boven het sociaal minimum moest liggen om in aanmerking te komen voor een Tozo-uitkering. Eiser betoogt dat het inkomen uit de onderneming niet blijkt uit de aangifte en de aanslag inkomstenbelasting over 2019.
Wat is het oordeel van de rechtbank?5.1. Ingevolge artikel 1 van de Tozo wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Tozo kan algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en die schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met Covid-19.
5.2.
Het bestreden besluit berust op meerdere grondslagen. Mede gelet op de namens het college ter zitting gegeven toelichting geldt als primaire grondslag het standpunt van het college dat eiser niet behoort tot de doelgroep van artikel 2 van de Tozo. De rechtbank acht dat standpunt juist en legt hieronder uit waarom dat zo is.
5.3.
De Tozo is alleen bedoeld voor zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis zijn aangewezen op bijstand. Met andere woorden voor die zelfstandigen die als direct gevolg van de coronacrisis hun inkomen zagen dalen tot onder het bijstandsniveau, maar die zonder die crisis met hun onderneming een inkomen boven het sociaal minimum zouden hebben kunnen verdienen. [2] , [3]
5.4.
Eiser heeft Tozo-uitkeringen aangevraagd en gekregen voor de onderneming [bedrijfsnaam 2] CV. Deze onderneming organiseerde vóór de coronacrisis individuele reizen vanuit Nederland naar Spanje.
5.5.
[bedrijfsnaam 2] CV maakt deel uit van een meeromvattende organisatiestructuur. Allereerst is er de " [stichting 1] " (opgericht op 19 januari 2012). Eiser is hiervan enig bestuurslid en voorzitter. De stichting heeft een 40% deelneming in de onderneming [bedrijfsnaam 3] CV en is daarvan beherend vennoot. Deze onderneming heeft op zijn beurt een 76% deelneming in [bedrijfsnaam 2] CV, en is van die onderneming beherend vennoot. Eiser is volgens zijn eigen opgave van die onderneming commanditair vennoot.
5.6.
Een commanditair vennoot is een stille vennoot die alleen financieel is betrokken bij een onderneming door geld aan de onderneming beschikbaar te stellen. Zo heeft eiser volgens het dossier aan deze onderneming € 6.000,- ter beschikking gesteld. Een commanditair vennoot is niet betrokken bij de bedrijfsvoering en mag ook geen rechtshandelingen voor het bedrijf verrichten, ondanks het feit dat hij wel mede-eigenaar is. In ruil hiervoor is de commanditair vennoot ook niet privé aansprakelijk voor de schulden die het bedrijf maakt. Wel is het mogelijk dat hij het kapitaal dat hij in het bedrijf heeft ingebracht verliest. Per definitie voldoet een stille vennoot dus niet aan het urencriterium van artikel 1, onder b, van de Tozo. De rechtbank wijst in dit verband ook nog op de afspraak die eiser met de Belastingdienst heeft gemaakt om vanaf het belastingjaar 2017 geen beroep meer te doen op de zelfstandigenaftrek. [4] Om voor die zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen moet eiser ook aan het urencriterium van 1.225 uur per jaar voldoen. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van de Tozo. Hij voldoet niet alleen niet aan het urencriterium, maar ook niet aan het vereiste van artikel 1, onder c, van de Tozo. Hij heeft als commanditair vennoot niet de volledige zeggenschap in het bedrijf en draagt ook niet de financiële risico's ervan. Kortom, eiser is geen zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 1 van de Tozo, behoort daarom niet tot de doelgroep van de Tozo en had daarom geen aanspraak op bijstand op grond van de Tozo.
5.7.
De rechtbank overweegt daarnaast dat eiser ook niet voldoet aan het vereiste van artikel 2, eerste lid, van de Tozo. Eiser heeft weliswaar verklaard dat zijn inkomen als gevolg van de corona-crisis onder het minimum is gedaald, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn onderneming zonder die crisis een inkomen boven het sociaal minimum zou hebben kunnen verdienen. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij financieel is geraakt door de coronacrisis.
5.8. Nu eiser in de relevante periode niet behoorde tot de doelgroep van de Tozo, heeft het college hem ten onrechte bijstand op grond van die regeling verstrekt. Het college was daarom op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw bevoegd het recht op Tozo 1 tot en met 5 over het tijdvak van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021 in te trekken en de reeds uitbetaalde Tozo-uitkering op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw van eiser terug te vorderen. Gesteld noch gebleken is dat het college in eisers geval niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.de Commanditaire Vennootschap [bedrijfsnaam 2] CV; KvK nummer 75130339
2.zie de nota van toelichting bij de Tozo; Stb. 2020, 118, blz. 11: "Zodoende strekt de kring van rechthebbenden zich alleen uit tot zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in de omstandigheid verkeren dat zij zijn aangewezen op bijstand op grond van dit besluit."
3.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 december 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:2350
4.Zie de brief van de Belastingdienst van 26 november 2018 (gedingstuk B198).